ECLI:NL:RVS:2013:238

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201210304/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit inzake huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door [appellante] is ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 8 juni 2012 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het niet op de voorgeschreven wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 119,00, werden voor rekening van [appellante] gesteld. Op 28 september 2012 verklaarde het college het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift volgens hen na afloop van de bezwaartermijn was ingediend. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er twijfel bestaat over de datum van verzending van het besluit van 8 juni 2012. [appellante] stelde dat zij het besluit pas op 6 juli 2012 had ontvangen, terwijl het college beweerde dat het besluit op 8 juni 2012 was verzonden. De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat het besluit op de gestelde datum was verzonden, aangezien het besluit niet aangetekend was verzonden en er geen deugdelijke verzendadministratie bestond.

De Afdeling concludeerde dat, gezien de door [appellante] gestelde datum van ontvangst, het besluit op 5 juli 2012 moet zijn verzonden. Dit betekent dat het bezwaarschrift van [appellante] tijdig was ingediend, binnen de wettelijke termijn van zes weken. De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 28 september 2012, waarbij het college het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Tevens werd het college gelast om het griffierecht aan [appellante] te vergoeden.

Uitspraak

201210304/1/A4.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft het college zijn beslissing om op 15 mei 2012 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het niet op de voorgeschreven wijze ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 28 september 2012 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) [appellante] en het college verzocht om schriftelijk inlichtingen te geven.
[appellante] en het college hebben deze inlichtingen gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.S. Imanse, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens het college na afloop van de bezwaartermijn is ingediend en dit niet verschoonbaar kan worden geacht. Volgens het college is het besluit van 8 juni 2012 op diezelfde dag verzonden en is het bezwaarschrift pas op 2 augustus 2012 ter post bezorgd en op 3 augustus 2012 bij het college ingekomen.
2. [appellante] betoogt dat het college haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dit verband voert zij aan dat zij het besluit van 8 juni 2012 eerst op 6 juli 2012 per post heeft ontvangen. Zij stelt verder dat een ambtenaar van de gemeente in een telefoongesprek heeft gezegd dat de termijn kon worden verlengd tot zes weken na 20 juli 2012 omdat zij van 8 tot 20 juli 2012 op vakantie zou zijn.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.2. Gelet op het feit dat er vier weken zijn verlopen tussen de door het college gestelde datum van verzending van het besluit van 8 juni 2012 en de door [appellante] gestelde datum van ontvangst daarvan, bestaat twijfel over de daadwerkelijke datum van verzending van dit besluit.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 mei 2012 in zaak nr. 201106649/1/A3), is het, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit op de gestelde datum is verzonden. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat een deugdelijke verzendadministratie bestaat.
2.3. Het besluit van 8 juni 2012 is niet aangetekend verzonden. Op het besluit is 8 juni 2012 als datum van het besluit gestempeld, maar een verzenddatum ontbreekt. Blijkens de reactie van het college op het verzoek om inlichtingen beschikte het college ten tijde van het nemen van het besluit van 8 juni 2012 niet over een deugdelijke verzendadministratie. In zijn reactie heeft het college medegedeeld dat het niet beschikt over bewijs waaruit blijkt dat het besluit van 8 juni 2012 op die datum is verzonden. Wel was het volgens het college in de periode waarin het besluit is genomen de vaste werkwijze om besluiten over toepassing van spoedeisende bestuursdwang nog dezelfde dag te verzenden.
Het college heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het besluit van 8 juni 2012 op die datum is verzonden. Nu niet duidelijk is wanneer dit besluit is verzonden, is evenmin duidelijk wanneer de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit is aangevangen. Onder deze omstandigheden moet er, gelet op de door [appellante] gestelde datum van ontvangst, van worden uitgegaan dat het besluit op 5 juli 2012 is verzonden. De bewaartermijn liep in dat geval van 6 juli 2012 tot en met 16 augustus 2012. Het bezwaarschrift van [appellante] is binnen deze termijn ingediend, zodat het college haar bezwaar ten onrechte wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De beroepsgrond slaagt.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 28 september 2012 dient te worden vernietigd.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 28 september 2012, kenmerk B.4.12.1643.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
462-778.