In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 december 2020, zaaknummer 19/450, staat de toepassing van de knelgevallenregeling in het kader van de Meststoffenwet centraal. Appellante, een maatschap die een melkveebedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante is vastgesteld. De minister heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot deze beroepsprocedure.
De zaak draait om de vraag of appellante recht heeft op een hogere toekenning van fosfaatrechten op basis van de knelgevallenregeling, die bedoeld is voor situaties waarin een landbouwer door bijzondere omstandigheden een daling van minimaal 5% in fosfaatrechten ervaart. Appellante stelt dat de gezondheid van haar vader, die een belangrijke rol speelt in de maatschap, heeft geleid tot een afname van dieraantallen en daarmee tot een recht op de knelgevallenregeling. De vader heeft sinds 2012 te maken met pijnklachten en was onder behandeling, wat volgens appellante heeft geleid tot een verminderde inzetbaarheid en een daling in het aantal gehouden dieren.
Het College oordeelt dat de door appellante overgelegde gegevens niet voldoende onderbouwen dat er op de door haar aangegeven alternatieve peildata (1 juli 2014 of 1 oktober 2014) een significante daling in dieraantallen heeft plaatsgevonden. De fluctuaties in dieraantallen zijn niet in overeenstemming met de stelling van appellante dat de aanhoudende klachten van de vennoot vanaf 1 juli 2014 hebben geleid tot een vermindering van het aantal dieren. Het College concludeert dat verweerder de knelgevallenregeling correct heeft toegepast en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er recht bestaat op een hogere toekenning van fosfaatrechten.
De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond wordt verklaard, het griffierecht aan appellante wordt vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, met mr. J.M.M. van Dalen als griffier.