ECLI:NL:CBB:2019:83

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
18/174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing S&O-verklaring voor zoutwinning en abandonnering van zoutcavernes

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen Frisia Zout B.V. en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een S&O-verklaring door de staatssecretaris, die de aangevraagde uren voor verklarend onderzoek naar zoutkruip en cavernegedrag tijdens en na de abandonnering heeft toegewezen, maar de kosten en uitgaven voor abandonnering en hi pressure bottom injection heeft afgewezen. De appellante, Frisia Zout B.V., voert een bedrijf dat zich bezighoudt met zoutwinning en heeft in 2017 een aanvraag ingediend voor een S&O-verklaring voor een project dat gericht is op het onderzoek naar het gedrag van zoutcavernes. Het College oordeelt dat de kosten voor abandonnering onderdeel zijn van de reguliere exploitatie van een zoutcaverne en niet direct toerekenbaar zijn aan de S&O-werkzaamheden. De appellante heeft niet aangetoond dat de opgegeven kosten uitsluitend dienstbaar zijn aan S&O. Het College volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de hi pressure bottom injection geen betrekking heeft op het onderzoek naar het gedrag van zoutcavernes bij of na abandonnering, maar een ander project betreft. De uitspraak van het College is dat het beroep van de appellante ongegrond wordt verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/174

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2019 in de zaak tussen

Frisia Zout B.V. te Harlingen, appellante

(gemachtigde: mr. M.R. Broekema),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (primair besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva).
Bij besluit van 15 december 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens appellante zijn verder verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Namens verweerder is tevens verschenen ing. [naam 4] .

Overwegingen

1.1.
Appellante voert een bedrijf dat zich bezig houdt met zoutwinning. Uit bedrijf genomen zoutcavernes sluit appellante, vooruitlopend op de uiteindelijke abandonnering tijdelijk (provisorisch) af. Caverne BAS2 is de eerstvolgende caverne die geabandonneerd zal worden. Appellante heeft in 2014, bij de abandonnering van caverne BAS3, te maken gehad met onverwachte en grote problemen. Het project abandonnering BAS2 is bedoeld voor de ontwikkeling van (verklarende) modellen door technisch-wetenschappelijk onderzoek (TWO), met name voor het kruipgedrag van zout, het gedrag van zoutkernen en zoutlagen op grote diepte. De uit dit onderzoek verkregen gegevens wil appellante in de praktijk blijven toetsen met BAS2 als proefcaverne.
1.2.
Appellante heeft voor de periode januari tot en met juni 2017 om een verklaring gevraagd in verband met speur- en ontwikkelingswerk (S&O), onder meer voor het project “Onderzoek gedrag in caverne en werkingsprincipe rondom zoutkruip” (project) voor 500 S&O-uren, voor kosten tot een bedrag van € 4.650.000,-. Het gaat daarbij om 4 miljoen euro voor hydraulic workover snubbing operations, € 650.000,- voor de huur van gereedschappen (een HWO en pomp) voor hi pressure bottom-injection.
1.3.
Verweerder heeft de (500) uren voor verklarend onderzoek naar zoutkruip, cavernegedrag tijdens en na abandonnering, het ontstaan van holruimten (eventueel in combinatie met bodemdaling), conische breedtevorming en cavernegedrag bij en na bottom-injectie toegewezen en de kosten en uitgaven voor abandonnering en hi pressure bottom injection afgewezen.
2. Volgens appellante leest verweerder artikel 1, eerste lid, aanhef en onder p, t en u van de Wva verkeerd. Zij heeft onvoldoende kennis over de (beste) wijze van afsluiten van cavernes bij zoutwinning op extreme diepte. Het project is bedoeld om die kennis te verwerven en op die manier behulpzaam te zijn bij de keuze tussen verschillende vormen van afsluiting.
3.1.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder p, aanhef en ten eerste, van de Wva, definieert, voor zover van belang, S&O als systematisch georganiseerde werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op TWO. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder t, aanhef en ten tweede, van de Wva, definieert kosten, voor zover van belang, als al hetgeen voor de realisatie S&O is betaald, voor zover deze betalingen, uitsluitend dienstbaar en direct toerekenbaar zijn aan het uitvoeren van S&O.
3.2.
De eis dat kosten uitsluitend dienstbaar moeten zijn aan S&O legt het College in vaste rechtspraak zo uit dat de kosten uitsluitend (100%) zijn toe te rekenen aan het S&O (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:337). Om te kunnen beoordelen of de kosten waarvoor de S&O-verklaring wordt gevraagd onder de werkingssfeer van de Wva vallen, is het voor verweerder noodzakelijk om van de aanvrager daarover voldoende gegevens te verkrijgen. De aanvrager moet daarom vooraf de kosten specificeren.
3.3
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar opgegeven kosten en uitgaven zijn toe te rekenen aan S&O en niet aan de reguliere exploitatie van de caverne. Partijen zijn het er over eens dat op enig moment de uitgewonnen zoutcaverne definitief moet worden afgesloten. Dat is ook een voorwaarde in de winningsvergunning. Dat maakt naar het oordeel van het College abandonnering onderdeel van de reguliere exploitatie van een zoutcaverne. Dat het tijdstip van de abandonnering als regel naar de toekomst verschuift na provisorische, tijdelijke afdichting van de caverne, maakt dat niet anders. Abandonnering maakt onderzoek mogelijk naar het cavernegedrag voor, tijdens en na de abandonnering, maar dat betekent geenszins dat het abandonneren van BAS2 uitsluitend en direct toerekenbaar is aan die door verweerder als S&O erkende werkzaamheden.
3.4
Haar beroep op de uitspraak van 15 juli 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:335) baat appellante niet. Die uitspraak ziet op het plaatsen van een ondergrondse afsluiter in een - met toestemming van het Staatstoezicht op de Mijnen - tijdelijk, provisorisch afgesloten caverne ten behoeve van het ontwikkelen van een nieuw (afgeleid) boorproces. Het College verwierp in die zaak de redenering dat de (enkele) op grond van de Mijnbouwregeling bestaande plicht om cavernes af te sluiten, verhindert dat de geplaatste afsluiter dienstbaar was aan eigen S&O. Die situatie is niet op één lijn te stellen met de zaak van appellante, omdat de door haar opgevoerde kosten en uitgaven rechtstreeks zijn verbonden aan de definitieve afsluiting van de caverne.
3.5.
Het College volgt verweerder ten slotte in zijn standpunt dat de ‘hi pressure bottom injection’ geen betrekking heeft op TWO naar het gedrag van zoutcavernes bij of na abandonnering. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat het gaat om een volledig andere wijze van zoutwinning, waarbij onder hoge druk pekel wordt gewonnen. In dit project moet zij de methodiek van zoutwinning wijzigen, zodat de caverne onder zeer hoge druk gebracht kan worden, om zo het gedrag van de caverne onder hoge druk te onderzoeken. Appellante wil met dit onderzoek leren hoe ze in de toekomst, als ze in de Waddenzee zout gaat winnen, met druk kan variëren. Het College is met verweerder van oordeel dat dit een ander project betreft dan het project waarvoor appellante een S&O-verklaring heeft aangevraagd. Al om die reden heeft verweerder terecht geweigerd om deze kosten in de aan appellante voor het project verstrekte S&O-verklaring op te nemen. Wat partijen hierover verder nog hebben aangevoerd hoeft daarom niet besproken te worden.
3.6.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R Eggeraat, mr. R.C. Stam en mr. H.C.P. Venema,
in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. J.W.E. Pinckaers
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 van de Wva met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'aangiftetijdvak', 'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid' en 'werknemer' (artikel 30, derde lid, Wva).