In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 24 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een melkveehouderij, stelde dat het fosfaatrechtenstelsel voor haar een individuele en buitensporige last vormde in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Appellante had geïnvesteerd in een nieuwe stal met het plan om haar aantal melkkoeien uit te breiden, maar door de invoering van het fosfaatrechtenstelsel kon zij de stalruimte niet volledig benutten, wat haar investeringen in gevaar bracht.
Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij een individuele en buitensporige last ondervond. De gevolgen van haar keuze om de uitbreiding met eigen aanwas te realiseren, vielen onder haar ondernemersrisico. De overgelegde schadeberekeningen werden als onvoldoende overtuigend beschouwd om een buitensporige last aan te nemen. Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de verweerder in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om bij uitbreidingsplannen rekening te houden met de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel en de risico's die daarmee gepaard gaan.