1.2Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
2. Appellante exploiteert een melkveehouderij. Vanaf 2010 is appellante de veestapel gaan uitbreiden. Op 1 januari van dat jaar hield appellante volgens haar Gecombineerde Opgave 70 melkkoeien en 53 stuks jongvee. Zij beoogde uit te breiden naar 134 melkkoeien en 107 stuks jongvee. In 2012 is een nieuwe melktank aangekocht
.In augustus 2012 heeft één van de vennoten van appellante zijn duim verbrijzeld bij een bedrijfsongeval. Appellante heeft de uitbreiding toen uitgesteld en haar bedrijfsvoering aangepast. Zij heeft de stal verbouwd om twee melkrobots te kunnen plaatsen. Hiertoe is appellante leningen aangegaan van € 100.000,- in 2012, € 250.000,- in 2013 en € 80.000,- in 2016. Zij heeft een investering gedaan van in totaal ruim € 300.000,-. In januari 2014 is appellante gestart met het melken met de melkrobots. Gedeputeerde Staten van Limburg heeft op 28 januari 2016 aan appellante een vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw-vergunning) voor het beoogde aantal dieren
.Op de peildatum, 2 juli 2015, waren deze dieraantallen nog niet aanwezig. Appellante hield op de peildatum 92 melkkoeien en 94 stuks jongvee.
3. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 5.146 kilogram (kg). Voor wat betreft de dieraantallen is verweerder uitgegaan van de aantallen die op de peildatum op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% toegepast.
4. Appellante heeft aangevoerd dat het fosfaatrechtenstelsel het ongestoord genot van haar eigendom aantast, omdat in haar geval sprake is van een individuele buitensporige last. Door het bedrijfsongeval van de vennoot van appellante moest zij overschakelen op melkrobots. Zij heeft daartoe de nodige investeringen gedaan. De eerder al ingezette groei moest deels weer ongedaan worden gemaakt om geschikt vee aan te kopen en op te fokken. Ter zitting heeft appellante benadrukt dat zij 10 tot 15 koeien weer heeft moeten afvoeren, omdat deze niet geschikt waren om te worden gemolken met de melkrobots. De peildatum van 2 juli 2015 is voor appellante zeer ongunstig, nu de groei van haar dieraantallen door het bedrijfsongeval pas in oktober 2016 op gang kwam. Zij beoogde de groei met (vooral) eigen aanwas te realiseren. Appellante wordt buitensporig getroffen door het fosfaatrechtenstelsel, omdat zij niet alle stalcapaciteit en capaciteit van de melkrobots kan benutten, terwijl zij wel de financieringslasten daarvoor moet dragen. Om de investeringen rendabel te maken is appellante gehouden uit te breiden naar 134 melkkoeien met bijbehorend jongvee. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar een rapport van
ABAB accountants en adviseurs van 31 januari 2019 (het rapport).
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder acht het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd met het in artikel 1 van het EP neergelegde recht op eigendom. Hij heeft de achtergrond van het fosfaatrechtenstelsel uiteengezet en gewezen op de uitspraken van het College die hierover al zijn gedaan. Voorts betwist verweerder dat op appellante een individuele en buitensporige last rust. Appellante heeft willen uitbreiden terwijl voor haar voorzienbaar was dat productiebeperkende maatregelen zouden volgen. Voorts is de aan haar verleende Nbw-vergunning pas op 28 januari 2016 verleend, zodat in beginsel geen ruimte is om aan te nemen dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Appellante is immers met de financieringen vooruitgelopen op het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor rechtsgeldige uitbreiding. Dat appellante het beoogde aantal dieren met eigen aanwas wilde realiseren komt voor haar eigen rekening en risico. Aan het door appellante ingediende rapport kan niet de waarde worden toegekend die appellante daaraan gehecht wenst te zien. Er wordt gerekend met een onjuist aantal vergunde dieren en met foutieve cijfers voor wat betreft de aankoopprijs van fosfaatrechten. De door appellante aangekochte 575 kg fosfaatrechten met een huidige marktwaarde van € 74.750,- zijn voorts niet in het rapport betrokken.