Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
[naam 2] , werkzaam bij [naam 3] accountants en adviseurs ( [naam 3] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Aan de kant van verweerder was voorts aanwezig [naam 4] .
Overwegingen
15 juli 2019 (aanvulling op het rapport). In het rapport wordt geconcludeerd dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel leidt tot een individuele buitensporige last van € 53.901,-. Bij die berekening is de omvang van de investering afgezet naar het balanstotaal van de onderneming voor de gepleegde investering en afgezet tegen het gemiddelde in de sector. In het rapport staan plan 0 en plan 1 beschreven en daartussen is een vergelijking gemaakt aan de hand waarvan de last is berekend. In plan 0 wordt de huidige bedrijfssituatie voortgezet, waarbij
56 melkkoeien en 35 stuks jongvee worden gehouden. Om deze dieraantallen te mogen houden is 2.735 kg fosfaatrecht nodig, terwijl er 2.744 kg is toegekend. In plan 1 wordt het plan omschreven zoals dat ten grondslag lag aan de investering in grond en gebouwen. De investering is gedaan om 85 melkkoeien en 40 stuks jongvee te kunnen houden. Daarbij wordt gewezen op een financieringsoverzicht waarin is vermeld dat in 2013 investeringen van
€ 370.843,- zijn gerealiseerd en gefinancierd voor huisvestering, dat in 2014 investeringen van respectievelijk € 20.286,- en € 40.081,- zijn gerealiseerd en gefinancierd voor erfverharding/kuilplaten en inventaris en dat de totale financiering € 431.210,- bedraagt. In de aanvulling op het rapport staat onder meer dat er een bedrijfseconomische noodzaak was om uit te breiden, dat alle vergunningen op de peildatum rond waren, dat de uitbreiding op de peildatum niet meer ongedaan gemaakt kon worden, dat het bedrijf niet rendabel is op basis van de toegekende fosfaatrechten, dat het bedrijf pas rendabel is bij 85 melkkoeien, dat het bedrijf dat niet anders kan financieren, dat bancair financieren geen optie is, dat het bedrijf disproportioneel wordt geraakt en dat, als er geen fosfaatrechtenstelsel was ingevoerd, het bedrijf rendabel had kunnen worden. Appellant heeft voorts gewezen op een door hem overgelegde brief van [naam 3] van 5 augustus 2019. Hierin staat dat een aanscherping van de emissie eisen per 1 januari 2013 op grond het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij aanpassingen in het bedrijf en bedrijfsvoering noodzakelijk maakten. Bijbouwen, de stal aanpassen of gebruikmaken van de stoppersregeling waren geen opties; specialiseren en uitbreiden in de melkveehouderij bleef daarmee over als te volgen strategie. Tot slot heeft appellant gewezen op een brief van [naam 3] van 8 oktober 2019. Hierin staat dat een actualisatie van de melkprijs geen substantieel ander beeld van de financiële situatie van het bedrijf geeft door invoering van het fosfaatrechtenstelsel en een bancaire financiering van de aankoop van fosfaatrechten nog steeds niet mogelijk is.
9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:1-7). Daarin heeft hij al geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP. In de uitspraak van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) heeft het College dit oordeel verder gemotiveerd.
Beslissing
€ 1.024,-.