ECLI:NL:CBB:2019:668
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel in relatie tot individuele en buitensporige lasten voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2019, wordt de zaak behandeld van een stille maatschap die in beroep is gegaan tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 3.562 kg, gebaseerd op de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel haar recht op eigendom aantast en dat zij een individuele en buitensporige last ondervindt door de generieke korting van 8,3% die op haar fosfaatrechten is toegepast.
De appellante had plannen voor bedrijfsuitbreiding en had hiervoor vergunningen verkregen, maar de uitbreiding was nog niet gerealiseerd op de peildatum. De minister verweerde zich door te stellen dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met het recht op eigendom en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een buitensporige last ondervindt. Het College overweegt dat appellante op het moment van haar investeringen op de hoogte had moeten zijn van de mogelijke gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel en dat zij een groot risico heeft genomen door haar uitbreidingsplannen door te zetten.
Het College concludeert dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar het College oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was, wat leidt tot een proceskostenveroordeling in het voordeel van appellante. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellante.