ECLI:NL:CBB:2019:534
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- I.M. Ludwig
- F. Willems
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 10 januari 2018, stelde het fosfaatrecht van de appellant vast op 7.966 kg, gebaseerd op de aanwezige melkkoeien en jongvee op de peildatum van 2 juli 2015. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 31 augustus 2018. De appellant stelde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last voor hem vormde, en dat hij door de combinatie van latente stalruimte en financiële verplichtingen in zijn bedrijfsvoering werd benadeeld. Hij voerde aan dat de toekenning van fosfaatrechten zijn bedrijfsvoering in gevaar bracht en dat hij onomkeerbare investeringen had gedaan die boven het gemiddelde investeringsniveau uitgingen.
Tijdens de zitting op 17 september 2019 werd de appellant bijgestaan door zijn gemachtigde en een adviseur. De verweerder stelde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last, en dat de appellant zelf grote risico's had genomen door meerdere leningen aan te gaan voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Het College oordeelde dat de appellant had moeten beseffen dat de uitbreiding meer risico's met zich meebracht dan gebruikelijk, vooral gezien de afschaffing van het melkquotum en de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Het College concludeerde dat er geen noodzaak tot uitbreiding was aangetoond en dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel zwaarder wogen dan die van de appellant.
Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Desondanks werd de appellant niet benadeeld door dit gebrek, en het College veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.