8.1Het College zal verweerder op grond van het Besluit proceskosten als volgt veroordelen in de in verband met de beroepen gemaakte proceskosten van appellanten.
De beroepen worden beschouwd als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het College stelt genoemde kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.304,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-, een wegingsfactor van 1,5 voor het gewicht van de zaak en een factor van 1,5 voor meer dan 4 samenhangende zaken).
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de ten aanzien van ieder van deze appellanten genomen bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van deze vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan iedere appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.304,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. R.W.L. Koopmans en mr. H.S.J. Albers in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019.
S.C. Stuldreher E. van Kampen
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (ALV).
Definitie van ,,Levensmiddel”
In deze verordening wordt verstaan onder „levensmiddel” (of „voedingsmiddel”): alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd. Dit begrip omvat tevens drank, kauwgom alsmede iedere stof, daaronder begrepen water, die opzettelijk tijdens de vervaardiging, de bereiding of de behandeling aan het levensmiddel wordt toegevoegd. Het omvat water afkomstig van de plaats waar aan de kwaliteitseisen moet worden voldaan, in de zin van artikel 6 van Richtlijn 98/83/EG en onverminderd de voorschriften van Richtlijn 80/778/EEG en Richtlijn 98/83/EG. Onder deze definitie vallen niet:
a) diervoeder;
b) levende dieren, tenzij bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie;
c) planten vóór de oogst;
d) geneesmiddelen in de zin van Richtlijn 65/65/EEG (1) en Richtlijn 92/73/EEG (2) van de Raad;
e) cosmetische producten in de zin van Richtlijn 76/768/EEG
van de Raad (3);
f) tabak en tabaksproducten in de zin van Richtlijn 89/622/EEG van de Raad (4);
g) verdovende middelen en psychotrope stoffen in de zin van het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961 en het Verdrag van de
Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971;
h) residuen en contaminanten.
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
4. “diervoeders”: alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren;
(…)
8. “in de handel brengen”: het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht, alsmede de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf;
9. “risico”: functie van de kans op een nadelig gezondheidseffect en de ernst van dat effect, voortvloeiend uit een gevaar;
(…)”
Algemene doelstellingen
1. De levensmiddelenwetgeving streeft een of meer van de algemene doelstellingen van een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens, de bescherming van de belangen van de consument, inclusief eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel na, indien van toepassing rekening houdend met de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren, de gezondheid van planten en het milieu.
2. De levensmiddelenwetgeving streeft naar de verwezenlijking van vrij verkeer in de Gemeenschap van levensmiddelen en diervoeders die overeenkomstig de algemene beginselen en vereisten van dit hoofdstuk vervaardigd of in de handel gebracht zijn.
(…)
Risicoanalyse
1. Om de algemene doelstelling van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en het leven van de mens te verwezenlijken, wordt de levensmiddelenwetgeving gebaseerd op risicoanalyse, tenzij dit wegens de omstandigheden of de aard van de maatregel niet toepasselijk is.
2. Risicobeoordeling is gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke gegevens en wordt op onafhankelijke, objectieve en doorzichtige wijze uitgevoerd.
(…)
Artikel 7
Voorzorgsbeginsel
1. In specifieke situaties waarin na beoordeling van de beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, kunnen, in afwachting van nadere wetenschappelijke gegevens ten behoeve van een vollediger risicobeoordeling, voorlopige maatregelen voor risicomanagement worden vastgesteld om het in de Gemeenschap gekozen hoge niveau van gezondheidsbescherming te waarborgen.
2. Krachtens lid 1 vastgestelde maatregelen zijn evenredig en beperken de handel niet meer dan nodig is om het in de Gemeenschap gekozen hoge niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, rekening houdend met de technische en economische haalbaarheid en andere ter zake dienende factoren. De maatregelen dienen binnen een redelijke termijn opnieuw te worden bezien, afhankelijk van de aard van het geconstateerde risico voor het leven of de gezondheid en het soort wetenschappelijke informatie dat nodig is om de wetenschappelijke onzekerheid weg te nemen en een vollediger risicobeoordeling uit te voeren
(…)
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad.
“Overwegende hetgeen volgt”
(…)
11. Hoewel de bij Verordening (EG) nr. 178/2002 vastgestelde beginselen van de algemene levensmiddelenwetgeving alleen gelden voor diervoeders voor voedselproducerende dieren is het, gezien de moeilijkheid om de producten die bedoeld zijn om als diervoeder voor niet-voedselproducerende dieren te worden gebruikt, af te scheiden en teneinde de controle en de handhaving van onderhavige verordening te vergemakkelijken, passend deze beginselen ook toe te passen op niet voor voedselproducerende dieren bestemde diervoeders. Deze verordening mag evenwel geen belemmering vormen voor de tests die nodig zijn om bestrijdingsmiddelen te beoordelen.
(…)
16. Specifieke voorschriften voor diervoeders, met inbegrip van voorschriften inzake afzet en opslag van voeder en het voederen van dieren, zijn vastgesteld in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding. Van sommige producten kan vooraf niet worden gezegd of ze zullen worden verwerkt tot levensmiddelen of tot diervoeders. Daarom moeten de bestrijdingsmiddelenresiduen op dergelijke producten steeds veilig zijn, zowel bij menselijke consumptie als, in voorkomend geval, bij vervoedering. Derhalve moeten de bij deze verordening vastgestelde voorschriften ook van toepassing zijn op die producten, onverminderd de specifieke voorschriften voor diervoeders.
(…)
21. In uitzonderlijke omstandigheden, en met name voor niet-toegelaten bestrijdingsmiddelen die in het milieu aanwezig kunnen zijn, is het passend om het gebruik van in het kader van de monitoring verkregen gegevens toe te laten voor de vaststelling van MRL's.
22. MRL's voor bestrijdingsmiddelen moeten voortdurend worden bewaakt en aangepast aan nieuwe informatie en gegevens. De MRL's moeten worden vastgesteld op het laagste niveau van analytische bepaling, wanneer het toegestane gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet resulteert in aantoonbare bestrijdingsmiddelenresiduen. Voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen die niet op communautair niveau zijn toegestaan, moeten de MRL's op een zo laag niveau worden vastgesteld dat de consument wordt beschermd tegen de inname van niet-toegelaten of van te grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelenresiduen. Om de controle op bestrijdingsmiddelenresiduen te vergemakkelijken, moet er een standaardwaarde worden vastgesteld voor de residuen die aanwezig zijn in de in bijlage I genoemde producten of groepen van producten waarvoor in de bijlagen II en III geen MRL's zijn vastgesteld, tenzij de betrokken werkzame stof in bijlage IV is opgenomen. Het is passend de standaardwaarde op 0,01 mg/kg vast te stellen, zulks teneinde te voorzien in de mogelijkheid deze waarde op een ander niveau te bepalen voor de in bijlage V genoemde stoffen, rekening houdend met de beschikbare gebruikelijke analysemethoden en/of de consumentenbescherming.
(…)
1. Deze verordening is van toepassing op alle in bijlage I opgenomen producten van plantaardige en van dierlijke oorsprong die bestemd zijn om als vers, verwerkt of gemengd levensmiddel of diervoeder te worden gebruikt en waarin of waarop bestrijdingsmiddelenresiduen aanwezig kunnen zijn.
2. Deze verordening is niet van toepassing op de in bijlage I bedoelde producten indien op afdoende wijze kan worden aangetoond dat deze bestemd zijn:
a) voor de vervaardiging van andere producten dan levensmiddelen of diervoeders; of
b) om te worden ingezaaid of geplant; of
c) voor door het nationaal recht toegestane activiteiten in verband met de controle van werkzame stoffen.
3. De overeenkomstig deze verordening vastgestelde maximumresidugehalten voor bestrijdingsmiddelen zijn niet van toepassing op de in bijlage I bedoelde producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en vóór de uitvoer behandeld zijn, wanneer op afdoende wijze is aangetoond dat het derde land van bestemming eist of ermee instemt dat de desbetreffende behandeling wordt toegepast om het binnenbrengen van schadelijke organismen op zijn grondgebied te voorkomen.
(…)
1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de bij Verordening (EG) nr. 178/2002 vastgestelde definities en de definities in artikel 2, punten 1 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG.
2. Voorts wordt in deze richtlijn verstaan onder:
(…)
d) maximumresidugehalte (MRL): het hoogste wettelijk toegestane concentratieniveau van een bestrijdingsmiddelenresidu in of op een levensmiddel of diervoeder, overeenkomstig onderhavige verordening vastgesteld op basis van goede landbouwpraktijken en de laagste blootstelling van consumenten die noodzakelijk is met het oog op de bescherming van kwetsbare consumenten;
(..)
i. acute referentiedosis: de geraamde hoeveelheid van een stof in een levensmiddel, uitgedrukt in verhouding tot het lichaamsgewicht, die in korte tijd, meestal in de loop van één dag, mag worden ingenomen zonder merkbaar gezondheidsrisico voor de consument, zulks op basis van door middel van relevant onderzoek verkregen gegevens, en rekening houdend met gevoelige bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld kinderen en foetussen);
(…)
j. aanvaardbare dagelijkse inname (ADI): de geraamde hoeveelheid van een stof in een levensmiddel, uitgedrukt in verhouding tot het lichaamsgewicht, die levenslang elke dag mag worden ingenomen zonder merkbaar risico voor de consumenten, zulks op basis van de op het tijdstip van de evaluatie bekende gegevens, rekening houdend met gevoelige bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld kinderen en foetussen).
(…)
1. Zodra een product als bedoeld in bijlage I in de handel wordt gebracht als levensmiddel of diervoeder, of aan dieren wordt vervoederd, mag het gehalte aan bestrijdingsmiddelenresiduen niet meer bedragen dan:
a) het MRL dat voor betrokken producten is vastgesteld in bijlage II of III;
(…)
4. In uitzonderlijke gevallen, en met name op grond van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Richtlijn 91/414/EEG of uit
hoofde van de verplichtingen van Richtlijn 2000/29/EG (1), kan een lidstaat het op de markt brengen en/of het vervoederen van dieren met levensmiddelen of diervoeders die niet
voldoen aan de voorwaarden van lid 1, op zijn grondgebied toestaan, mits deze levensmiddelen of diervoeders geen onaanvaardbaar risico opleveren. Deze vergunningen worden onmiddellijk meegedeeld aan de andere lidstaten, de Commissie en de Autoriteit, samen met een passende risicobeoordeling waarvan onverwijld kennis wordt genomen, zulks met het oog op de vaststelling van een tijdelijk MRL voor een bepaalde periode of voor het nemen van een andere maatregel met betrekking tot deze producten. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 45, lid 5, bedoelde urgentieprocedure om een hoog niveau van consumentenbescherming te
waarborgen.
(…)
Bijlage I
Producten van plantaardige en van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in artikel 2, lid 1,
Codenummer
Groepen waarvoor de MRL’s gelden
Voorbeelden van afzonderlijke producten waarvoor de MRL’s gelden
(…)
(…)
Delen van de
producten
waarvoor de
MRL's gelden
1016000
f) Pluimvee —
kippen, ganzen,
eenden, kalkoenen,
parelhoenders,
struisvogels,
duiven
(…)
1016010
Vlees
1016020
Vet
1016030
Lever
1016040
Nier
1016050
Eetbare slachtafvallen
(…)
1030000
Vogeleieren, vers,
verduurzaamd of gekookt; eieren uit
de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd
of in water
gekookt, in een bepaalde
vorm gebracht,
bevroren of
op andere wijze
verduurzaamd, ook indien met toegevoegde
suiker of andere
zoetstoffen
Het hele product
of alleen
de vetfractie
1030010
kippen
Verordening (EU) nr. 1127/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor voor amitrol, dinocap, fipronil, flufenacet, pendimethalin, propyzamide en pyridaat in of op bepaalde producten.
Code-nummer
Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarvoor de MRL’s gelden
(…)
Fipronil (som van fipronil en de sulfonmetaboliet daarvan (MB46136), uitgedrukt als fipronil) (F)
1016000
f) pluimvee
—kippen, ganzen, eenden, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels, duiven
1016010
Spier
0,015 (+)
1016020
Vet
0,02 (+)
1016030
Lever
0,015 (+)
1016040
Nier
0,005 (³)
1016050
Eetbare slachtafvallen
0,005 (³)
1030000
Vogeleieren
0,015 (+)
1030010
Kippen
Fipronil (som van fipronil en de sulfonmetaboliet daarvan (MB46136), uitgedrukt als fipronil) (F)
(+) MRL van toepassing tot 31 december 2016, na die datum zal 0,005 (*) van toepassing zijn, tenzij gewijzigd bij een verordening.
1016010 Spier
(…)
1016020 Vet
(…)
1016030 Lever
(…)
1030000 Vogeleieren
1030010 Kippen
(…)”
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten).
In deze verordening wordt verstaan onder:
1. “dierlijke bijproducten”: dode dieren of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere producten die uit dieren zijn verkregen en die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met inbegrip van oöcyten, embryo’s en sperma;
(…)
Indeling van dierlijke bijproducten en afgeleide producten in categorieën
1. Dierlijke bijproducten worden overeenkomstig de lijst in de artikelen 8, 9 en 10 ingedeeld in bepaalde categorieën naargelang van het risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid die deze dierlijke bijproducten inhouden.
(…)
Categorie 1-materaal omvat de volgende dierlijke bijproducten
(…)
c) dierlijke bijproducten afkomstig van dieren die een illegale behandeling als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, onder d), van Richtlijn 96/22/EG of artikel 2, onder b), van Richtlijn 96/23/EG hebben ondergaan;
d) dierlijke bijproducten die residuen bevatten van andere in het milieu aanwezige stoffen en contaminanten die zijn opgenomen in groep B, punt 3, van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG, als deze residuen het toegestane niveau overschrijden dat bij communautaire of, bij gebrek hieraan, nationale wetgeving is vastgesteld;
(…)
Verwijdering en gebruik van categorie 1-materiaal
Categorie 1-materiaal wordt:
a) als afval verwijderd door verbranding:
i) rechtstreeks, zonder voorafgaande verwerking, of
ii) nadat het is verwerkt, door sterilisatie onder druk indien de bevoegde autoriteit dat voorschrijft, en nadat het resulterende materiaal duurzaam is gemerkt;
b) indien het categorie 1-materiaal afval is, verwijderd of nuttig toegepast door meeverbranding:
i) rechtstreeks, zonder voorafgaande verwerking, of
ii) nadat het is verwerkt, door sterilisatie onder druk indien de bevoegde autoriteit dat voorschrijft, en nadat het resulterende materiaal duurzaam is gemerkt;
c) indien het gaat om ander categorie 1-materiaal dan materiaal als bedoeld in artikel 8, onder a), onder i) en ii), verwijderd door het te verwerken door sterilisatie onder druk, het resulterende materiaal duurzaam te merken en het op een toegelaten stortplaats te begraven;
d) indien het gaat om categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 8, onder f), verwijderd door het op een toegelaten stortplaats te begraven;
e) als brandstof verstookt, al dan niet na verwerking, of
f) gebruikt voor de vervaardiging van afgeleide producten als bedoeld in de artikelen 33, 34 en 36 en in de handel gebracht overeenkomstig deze artikelen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne
Algemene en specifieke hygiënevoorschriften
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met primaire productie en de in bijlage I bedoelde, daarmee verband houdende bewerkingen, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage I, deel A, alsmede aan alle andere specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.
(…)
Deel A: algemene hygiënevoorschriften voor de primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen
(…)
II. Hygiënevoorschriften
(…)
3. Onverminderd de in punt 2 bedoelde algemene verplichting moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven voldoen aan de toepasselijke communautaire en nationale wettelijke bepalingen betreffende het onder controle houden van gevaren voor de primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen, met inbegrip van:
a) maatregelen voor het onder controle houden van verontreiniging door lucht, bodem, water, diervoeder, meststoffen, geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en de opslag, het hanteren en verwijderen van afvalstoffen, en
b) maatregelen die verband houden met de gezondheid en het welzijn van dieren en de gezondheid van planten en die gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens, inclusief programma’s voor bewaking
en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers.
(…)
Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden.
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) “biociden”:
- alle stoffen of mengsels die, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, uit een of meer werkzame stoffen bestaan dan wel die stoffen bevatten of genereren, met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden;
- alle stoffen of mengsels die worden gegenereerd door stoffen of mengsels die zelf niet vallen onder het eerste streepje, en die gebruikt worden met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden.
Behandelde voorwerpen waarvan de primaire werking een biocidale werking is, worden beschouwd als biociden;
(…)
c) “werkzame stof”: een stof of micro-organisme met een werking op of tegen schadelijke organismen;
(…)
g) “schadelijk organisme”: organisme, inclusief ziekteverwekker, dat ongewenst aanwezig is of een schadelijke invloed heeft op mensen, op menselijke werkzaamheden of de door mensen gebruikte of vervaardigde producten, op dieren of op het milieu;
(…)
k) “gebruik”: alle handelingen die met een biocide worden verricht, met inbegrip van de opslag, hantering, menging en toediening ervan, met uitzondering van de handelingen die plaatsvinden met het oog op de uitvoer van het biocide of het behandelde voorwerp uit de Unie;
(…)
Op de markt aanbieden en gebruik van biociden
1. Alleen biociden waarvoor overeenkomstig deze verordening een toelating is verleend, mogen op de markt worden aangeboden en gebruikt.
(…)
Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG.
Bij deze richtlijn worden de controlemaatregelen vastgesteld met betrekking tot de in bijlage I bedoelde stoffen en groepen residuen.
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van Richtlijn 96/22/EG. Voorts wordt verstaan onder:
a) "niet-toegestane stoffen of produkten": stoffen of produkten die krachtens de communautaire wetgeving niet aan dieren mogen worden toegediend;
b) "illegale behandeling": gebruik van niet-toegestane stoffen of produkten, of het gebruik van krachtens de communautaire wetgeving toegestane stoffen of produkten voor andere doeleinden of onder andere voorwaarden dan die welke zijn omschreven in de communautaire wetgeving of - in voorkomend geval - de verschillende nationale wetgevingen;
(…)
GROEP B - Diergeneesmiddelen (1) en contaminanten
1. Antibacteriële stoffen met inbegrip van sulfonamiden, quinolonen
2. Andere diergeneesmiddelen
a) Wormmiddelen
b) Anticoccidia, met inbegrip van nitroïmidazolen
c) Carbamaten en pyrethroïden
d) Tranquillizers
e) Niet-steroïdale anti-inflammatoire farmaca (NSAIF)
f) Andere stoffen met farmacologische werking
3. Andere in het milieu aanwezige stoffen en contaminanten
a) Organische chloorverbindingen met inbegrip van PCB's
b) Organische fosforverbindingen
c) Scheikundige elementen
d) Mycotoxinen
e) Kleurstoffen
f) Overige
(1) Met inbegrip van niet-geregistreerde stoffen die eventueel voor veterinaire doeleinden kunnen worden gebruikt.
(…)
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- dierlijke producten: van dieren afkomstige producten, al dan niet bewerkt of verwerkt, en daarvan afgeleide producten, met inbegrip van levende producten als broedeieren, sperma, eicellen en embryo’s;
- dierlijke bijproducten: niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten;
(…)
Artikel 5.2 Spoedeisendheid
(…)
5.
Een krachtens dit hoofdstuk te treffen besluit hoeft niet eerst op schrift te worden gesteld ingeval in het belang van preventie of bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen of het weren van ziekteverwekkers een onverwijlde tenuitvoerlegging van een maatregel noodzakelijk is. In dat geval zorgt Onze Minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en bekendmaking. (…)
Artikel 5.10 Dieren en producten
1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot:
a. dieren en dierlijke producten ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, of waarvan dit wordt vermoed;
(…)
c. dieren, al dan niet gehouden, die via voedering, drenking, inademing of een andere vorm van blootstelling een schadelijke stof hebben opgenomen, of waarvan wordt vermoed dat zij deze hebben opgenomen, of die het gevaar lopen de stof op te nemen, alsook met betrekking tot de van die dieren afkomstige dierlijke producten.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot dieren zijn:
(…)
d. een verbod op het van een bedrijf afvoeren, in de handel brengen, of op het in of buiten Nederland brengen;
(…)
3. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot dierlijke producten zijn:
(…)
c. een verplichting tot het vernietigen;
d. een verbod op het van een bedrijf afvoeren of het in de handel brengen;
e. een verbod op het in of buiten Nederland brengen;
f. een verplichting tot het terugroepen of het uit de handel nemen;
g. een verplichting tot het gebruik van andere doeleinden dan waarvoor het bestemd was;
(…)
4. Het eerste en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op andere dan dierlijke producten, voor zover het product een gevaar voor verspreiding van een ziekteverwekker kan opleveren.
(…)
Artikel 5.12 Bedrijven, inrichtingen en locaties
1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot bedrijven, inrichtingen of locaties die de gezondheid van mens of dier in gevaar kunnen brengen en:
a. ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed;
b. waar dieren of producten aanwezig zijn of zijn geweest ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:
a. gehele of gedeeltelijke sluiting van de bedrijven, inrichtingen of locaties gedurende een door Onze Minister te bepalen periode;
b. schorsing of intrekking van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating, registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring of certificering die bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet aan de bedrijven, inrichtingen of locaties is verleend, en
c. een verplichting tot vaststelling van hygiëneprocedures of tot ander handelen of nalaten dat noodzakelijk is om de veiligheid van dieren en producten op het bedrijf, de inrichting of de locatie te waarborgen, dan wel om de bij of krachtens een EU-verordening, EU-besluit of deze wet gestelde regels inzake dierenwelzijn, volksgezondheid of diergezondheid op het bedrijf, de inrichting of de locatie na te komen.”
Artikel 6.2 Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
(…)
2. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.”
De Memorie van Toelichting bij de Wet dieren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31389, nr. 3).
4.1.4.3 Bestuurlijke maatregelen in situaties waarbij er risico’s zijn voor de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu
4.1.4.3 Algemeen
In hoofdstuk 5, paragraaf 3, van het wetsvoorstel, zijn de bevoegdheden van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neergelegd om in situaties waarbij er risico’s bestaan voor de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu, bestuurlijke maatregelen te treffen met betrekking tot dieren, dierlijke producten, diervoeders, bedrijven, inrichtingen of locaties. Het gaat hier om die risicosituaties die geen betrekking hebben op besmettelijke dierziekten, zoönose en ziekteverschijnselen, (…). De maatregelen kunnen in individuele gevallen als beschikking worden opgelegd, of ten algemene als algemeen verbindend voorschrift bij ministeriële regeling. Opgemerkt wordt dat deze maatregelen ook uit voorzorg kunnen worden getroffen. Daarbij gaat het om specifieke situaties waarin, op basis van beschikbare informatie, wordt geoordeeld dat er een mogelijk risico bestaat, en voorlopige maatregelen nodig worden geacht.
(…)
4.1.4.3.2 Gevallen waarin bestuurlijke maatregelen worden getroffen
Op grond van hoofdstuk 5, paragraaf 3, van het wetsvoorstel kan in een aantal situaties een bestuurlijke maatregel worden getroffen. In de eerste plaats wanneer ten aanzien van een dier, dierlijk product, diervoeder of bedrijf niet is voldaan aan de bij of krachtens dit wetsvoorstel gestelde regels, of wanneer dat wordt vermoed (voorgestelde artikelen 5.10, eerste lid, onderdeel a, 5.11, eerste lid, onderdeel a, en 5.12, eerste lid, onderdeel a). (…)
Wanneer er geen regels zijn overtreden, maar er wel risico’s bestaan of kunnen bestaan, kunnen eveneens maatregelen worden getroffen (voorgestelde artikelen 5.10, eerste lid, onderdeel b, 5.11, eerste lid, onderdeel b, en 5.12, eerste lid, onderdeel c). Te denken valt aan de situatie dat een dier binnen Nederland wordt gebracht, en het dier tekenen van een ziekte vertoont. Ook valt hieronder het geval dat diervoeders een substantie blijken te bevatten die nog niet in de regelgeving is verboden, maar er ten aanzien van die substantie serieuze, met gegevens te staven, vermoedens bestaan dat ze een risico vormen.
De derde situatie waarin bestuurlijke maatregelen kunnen worden getroffen op grond van hoofdstuk 5, paragraaf 3, van dit wetsvoorstel is als dieren op welke wijze dan ook het gevaar lopen om een schadelijke stof binnen te krijgen, bijvoorbeeld bij een brand waarbij dioxine vrijkomt, of een kernongeval (voorgestelde artikelen 5.10, eerste lid, onderdeel c). (…)
Dit voorgestelde stelsel van bestuurlijke maatregelen wordt voor een belangrijk deel voorgeschreven door de Europese Unie. Specifieke Europese regels waarin bestuurlijke maatregelen zijn opgenomen, zijn:
– de handel in levende dieren: artikel 8 van richtlijn nr. 90/425/EEG
(intracommunautair handelsverkeer) en artikel 12 van richtlijn nr.
91/496/EEG (handelsverkeer met landen buiten de Europese Unie);
– de handel in dierlijke producten: artikel 7 van richtlijn nr. 89/622/EEG
(intracommunautair handelsverkeer) en artikel 17 van richtlijn nr. 97/78/EG (handelsverkeer met landen buiten de Europese Unie);
– diervoeders en dieren: de artikelen 18 tot en met 23 en 54 van verordening (EG) nr. 882/2004;
– dieren die zijn behandeld met een verboden groeibevorderaar of een verboden diergeneesmiddel, of die andere schadelijke stoffen hebben
binnengekregen: de artikelen 17 en verder van richtlijn nr. 96/23/EG.
4.1.4.3.3 Wijzigingen ten opzichte van de bestaande wetgeving
(…)
Op grond van de huidige regelgeving kan een verbod pas worden opgelegd als bij de laboratoriumanalyse van een genomen monster, bijvoorbeeld een urinemonster, een residu van een illegale stof is aangetroffen (artikel 4 van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten, en artikel 17 van richtlijn nr. 96/23/EG). Tussen het moment van monsterneming op een bedrijf en de uitslag van het laboratoriumonderzoek zit evenwel enige tijd. Dat maakt dat het op grond van de bestaande regels nog steeds mogelijk is dat na de monsterneming dieren van het bedrijf worden afgevoerd, zolang er geen positieve analyse-uitslag is. Dat is niet wenselijk als er wel gerede vermoedens van illegale behandeling bestaan. Voorgesteld wordt daarom om te voorzien in de mogelijkheid om uit voorzorg, in een eerder stadium maatregelen te treffen. (…) Ook kunnen gegevens in de administratie aanknopingspunten opleveren.
Er wordt op gewezen dat deze voorgestelde uitbreiding verder gaat dan wat artikel 17 van richtlijn nr. 96/23/EG in strikte zin aan lidstaten voorschrijft. Echter, gegeven het feit dat dit voorstel een effectieve controle van de door de Europese Unie voorgeschreven verboden inzake groeibevorderende middelen ten goede komt, het mede is ingegeven door het
– ook op het niveau van de Europese Unie vigerende – voorzorgbeginsel, en de betrokken richtlijn een dergelijke uitbreiding niet verbiedt, kan worden geconcludeerd dat het voorstel in overeenstemming is met de aangehaalde richtlijn.
Regeling van de Minister van Economische Zaken van 7 december 2012, nr. WJZ/12346914, houdende regels met betrekking tot dierlijke producten (Regeling dierlijke producten)
1 Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
(…)
c. de artikelen 3 en 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, 6, tweede lid, laatste alinea, en derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004;
Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht)
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:8
1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2. Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.
(…)
Artikel 4:11
Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/2019-10-01) achterwege laten voor zover:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of
c. het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld.
(…)
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2. De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.