ECLI:NL:CBB:2019:477
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- I.M. Ludwig
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de gevolgen voor agrarische bedrijven in het kader van de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 8 oktober 2019, zaaknummer 18/1836, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een agrarisch bedrijf, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht werd vastgesteld op 3.128 kg. Dit besluit was gebaseerd op de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Appellante had plannen voor uitbreiding van haar bedrijf, maar stelde dat het fosfaatrechtenstelsel een schending van haar eigendomsrecht opleverde, omdat het haar zou belemmeren in het houden van het vergunde aantal dieren.
Het College oordeelde dat de rapportage van Flynth, waar appellante zich op beriep, niet de juiste betekenis had, omdat deze uitging van een onjuist aantal melkkoeien. De beoogde uitbreiding van het bedrijf was fors, en het College vond dat appellante bij haar uitbreidingsbeslissingen voorzichtig had moeten zijn. De minister had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, en het College concludeerde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De uitspraak benadrukt dat niet elk vermogensverlies door het fosfaatrechtenstelsel als een buitensporige last kan worden aangemerkt. Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters.