Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2019 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 222.000,- in 2009 voor grondaankoop, € 310.000,- in 2010 voor grondaankoop, € 121.000,- in 2012 voor de uitbreiding mestopslag en € 194.582,- in 2015/2016 voor de bouw van de stal. Het bedrijf van appellante omvatte op 2 juli 2015, 142 melk- en kalfkoeien, 47 stuks jongvee jonger dan 1 jaar en 60 stuks jongvee van 1 jaar en ouder.
2 juli 2015 werden op het bedrijf relatief veel pinken gehouden, die op het punt stonden om af te kalven. Een groot deel van het jongvee heeft na de peildatum in 2015 afgekalfd. Omdat eerstekalfskoeien relatief weinig melk geven, zou voor een reëel beeld van de bedrijfssituatie van appellante uitgegaan moeten worden van de gemiddelde melkproductie van melkkoeien die twee keer of vaker hebben afgekalfd, hetgeen op basis van een door appellante overgelegde MPR-Uitslag neerkomt op een melkproductie van gemiddeld 10.685 kg per koe. Verweerder heeft deze reeds in bezwaar naar voren gebrachte grond in het bestreden besluit ten onrechte opgevat als een bezwaar tegen een algemeen verbindend voorschrift.
2 juli 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 33 979, nr. 98), toen bleek dat voornoemde maatregelen niet mochten baten. Het stelsel zou per 1 januari 2017 in werking treden, zo heeft hij in de brief van 3 maart 2016 (Kamerstukken II, 2015/16, 33 979, nr. 108) en de brief van
8 september 2016 (Kamerstukken II, 2016/17, 33 979, nr. 141) ook bevestigd. Daarnaast voert appellante aan dat het fosfaatrechtenstelsel niet gerechtvaardigd is omdat het fosfaatplafond zoals opgenomen in de derogatie niet is overschreden. Een aanzienlijk deel van de mest is namelijk geëxporteerd en is dus niet ten laste gekomen van de Nederlandse bodem.
18 september 2015 is verleend. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat appellante, desondanks, een groot risico heeft genomen met haar uitbreidingsplannen. De gevolgen van de keuze tot (verdere) uitbreiding die zij in die periode heeft gemaakt, dienen daarom voor haar risico te blijven. Appellante heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een individuele buitensporige last.