ECLI:NL:CBB:2019:375

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
18/1395
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor fosfaatrechten door biologische melkveebedrijven en de rol van ministeriële regelingen

In deze zaak heeft appellante, een biologisch melkveebedrijf, een voorziening verlangd in de Meststoffenwet (Msw) die het mogelijk maakt om zonder kosten fosfaatrechten te verkrijgen bij uitbreiding van hun bedrijf. Appellante vorderde ook dat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) verweerder zou veroordelen om een ministeriële regeling te treffen, zoals bedoeld in artikel 38a van de Msw. Dit artikel biedt de mogelijkheid voor ontheffing ter bevordering van de grondgebondenheid, maar de benodigde regeling was nog niet getroffen, waardoor appellante geen soelaas vond in haar verzoek. Het College oordeelde dat het niet bevoegd was om de minister te dwingen een regeling te treffen, en dat het pleidooi voor een knelgevallenregeling voor biologische landbouw in het politieke domein thuishoorde. De rechter moet zich volgens de wet onthouden van een oordeel over de billijkheid van de wet. Het College heeft eerder geoordeeld dat het behoud van de derogatie het belang van de melkveesector als geheel dient en dat grondgebonden biologische melkveehouders worden vrijgesteld van de generieke korting. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en zag het geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2019 in de zaak tussen

maatschap [naam 1] en [naam 2], te [plaats] , appellante,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Loontjens en mr. J.G. Biesheuvel).

Procesverloop

Bij besluiten van 5 januari 2018 en 5 juni 2018 heeft verweerder het op het bedrijf van appellante rustende fosfaatrecht vastgesteld.
Bij besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en geweigerd om een ontheffing te verlenen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 juli 2019 heeft verweerder zijn besluit van 5 juni 2018 herroepen en het bestreden besluit van een nadere motivering voorzien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2019. Namens appellante is verschenen haar vennoot [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante exploiteert een biologisch melkveebedrijf. Verweerder heeft op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op (uiteindelijk) 3.466 kg.
2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich mede tegen het besluit van 4 juli 2019. Tegen de intrekking van het besluit van 5 juni 2018 heeft appellante geen beroepsgronden aangevoerd.
3. Appellante keert zich evenmin tegen de wijze waarop de Msw in haar geval is toegepast, maar zij verlangt een voorziening in de Msw die inhoudt dat biologische melkveebedrijven om niet fosfaatrechten kunnen krijgen als zij hun bedrijf uitbreiden. Ter zitting heeft zij (ook) gevorderd dat het College verweerder zal opdragen een ministeriële regeling, als bedoeld in artikel 38a van de Msw, te treffen voor biologische melkveebedrijven.
4.1
Het College toetst de besliscomponenten van het bestreden besluit als deze door de beroepsgronden worden bestreken. Hij kan geen oordeel geven buiten dat besluit.
4.2
Artikel 38a van de Msw maakt ontheffing ter bevordering van de grondgebondenheid mogelijk, maar de daarvoor benodigde ministeriële regeling is (nog) niet getroffen. Dat biedt appellante dus geen soulaas. Het College heeft niet de bevoegdheid om de minister opdracht te geven een ministeriële regeling te slaan. Artikel 12 van de Wet algemene bepalingen (Wet AB) verbiedt de rechter bij wege van algemene verordening, dispositie of reglement, uitspraak te doen.
4.3
Het pleidooi voor een knelgevallenregeling voor biologische melkveebedrijven hoort thuis in het politieke domein. De rechter moet volgens de wet recht spreken en onthoudt zich van een oordeel over de innerlijke waarde of billijkheid van de wet (artikel 11 van de Wet
AB). Het College heeft al eerder geoordeeld dat het behoud van de derogatie het belang van de melkveesector als geheel dient en dat grondgebonden (biologische) melkveebedrijven tegemoetgekomen worden doordat zij zijn vrijgesteld van de generieke korting. Zie de uitspraken van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:522) en 9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:7).
5. Het beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. L. ten Hove