Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2019 in de zaken tussen
[naam] te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
24 november 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard.
€ 4.934,32. Verweerder heeft in het bestreden besluit 1 uiteengezet dat de subsidiabele oppervlakte reeds is vastgesteld in het besluit tot toewijzing van de betalingsrechten. In dat besluit staat over perceel 27 dat verweerder uit luchtfoto’s heeft afgeleid dat op dat perceel diverse bomen staan, dat een perceel met bomen pas subsidiabel is als er op vergelijkbare wijze landbouwactiviteiten kunnen plaatsvinden en er niet meer bomen dan 50 per hectare staan. Op perceel 27 staan zowel in de winter als in de zomer van 2015 meer dan 50 bomen per hectare, zodat het perceel terecht niet is aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond.
23 maart 2015 en 30 juni 2015. Met verweerder stelt het College vast dat op de winterfoto duidelijk is te zien dat er op 23 maart 2015 op bijna het hele perceel nog bomen staan, met uitzondering van een poel dan wel een vijver en een klein stuk met gras. Dat, zoals appellant heeft aangevoerd, de bomen in het najaar van 2014 al grotendeels waren gerooid, acht het College dan ook niet aannemelijk. In dit verband kan aan de verklaring van Rossen niet de waarde worden toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien, reeds omdat Rossen niet degene is geweest die de bomen heeft gerooid. Voorts stelt het College met verweerder vast dat op de zomerfoto van 30 juni 2015 is te zien dat een deel van de bomen op het noordelijke deel van het perceel gerooid is, dat dat deel van het perceel kaal is en dat er geen gras is te zien op het deel waar eerst de bomen stonden. Van grasland is in zoverre dus geen sprake. Ook in zoverre komt aan de verklaring van Rossen dat het perceel op 28 april 2015 is ingezaaid met gras niet de waarde toe die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Op de luchtfoto’s is voorts te zien dat op het overige deel van perceel 27 meer dan 50 bomen per ha staan. Daarom heeft verweerder het perceel gelet op het bepaalde in artikel 9 van Verordening 640/2014 en artikel 2.2, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling terecht niet aangemerkt als subsidiabele landbouwareaal. Dat er gras onder de bomen groeit en dat daar ook koeien lopen volstaat niet om het perceel desondanks als subsidiabel landbouwareaal aan te merken (zie de uitspraak van het College van 22 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:204).
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 336,- aan appellant te vergoeden;