In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een paprika teler, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarin een tegemoetkoming van € 39.881,56 was verstrekt voor kosten die hij had gemaakt door de aanwezigheid van de paprikasnuitkever op zijn bedrijf. De minister had eerder maatregelen opgelegd op basis van de Plantenziektenwet, maar na een eerdere uitspraak van het College werd de hoogte van de vergoeding herzien naar € 44.189,88. In een later besluit werd echter besloten om geen vergoeding toe te kennen, omdat de schade volgens de minister binnen het normale bedrijfsrisico viel.
Het College oordeelde dat de minister ten onrechte had besloten om geen vergoeding toe te kennen. Het College stelde vast dat de schade door de paprikasnuitkever niet als een normaal bedrijfsrisico kon worden beschouwd, omdat de appellant niet kon voorzien dat deze schadelijke organisme zijn bedrijf zou treffen. De omstandigheden waaronder de appellant zijn schade had geleden, zoals het feit dat hij net tussen twee teelten zat, werden door het College als relevant beschouwd. Het College oordeelde dat de minister opnieuw moest beslissen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de uitspraak.
Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 1.024,-- werden vastgesteld. Het College benadrukte dat de minister de schadeposten 'verloren jonge planten' en 'teeltschade seizoen 2013' in de heroverweging moest betrekken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier was aanwezig bij de beslissing.