Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juli 2019 in de zaken tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
[naam 2] B.V., te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
melkveefosfaatoverschot,gecompenseerd worden met extra grond, 100% mestverwerking of een combinatie van beide.
bewerking en niet tot mest
verwerking als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder dd, van de Msw. Van het daadwerkelijk exporteren van de bewerkte mest zijn geen bewijsstukken overgelegd door appellanten.
margin of appreciationtoe (zie eerder genoemde uitspraak, rechtsoverweging 5.5.1). Naar het oordeel van het College is sprake van een redelijke mate van evenredigheid tussen de te dienen doelstellingen van de Wvgm en de maatregelen die door deze wet worden ingevoerd. Daartoe overweegt het College dat de nagestreefde doelstellingen dermate zwaarwegend zijn, dat het in beginsel aan de wetgever is om te beoordelen welke maatregelen ter bereiking van dergelijke doelstellingen noodzakelijk en aanvaardbaar zijn en dat niet met vrucht gezegd kan worden dat de wetgever met de bestreden maatregelen is getreden buiten de hem ter zake toekomende 'wide margin of appreciation' (zie rechtsoverweging 5.5.3 van eerder genoemde uitspraak).Ten aanzien van de voorzienbaarheid van de AMVB grondgebondenheid in het bijzonder wijst het College op de nota van wijziging bij de Wvgm van 11 november 2014 (zie onder 2.7), daarbij werd duidelijk dat aan de mogelijkheid van 100% mestverwerking beperkingen zouden worden gesteld (en dat daarmee bij uitbreiding, grondverwerving nodig zou worden). Naar het oordeel van het College mag er vanuit worden gegaan dat de melkveehouder als professionele ondernemer in de als dynamisch bekend staande melkveehouderijsector vanaf 11 november 2014 de regeling in deze vorm (en daarmee beperking van de mestverwerkingsmogelijkheid) kon voorzien.