In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van fosfaatrechten van een landbouwbedrijf. Appellante, een melkveehouder, was het niet eens met de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, stelde het fosfaatrecht vast op 3.824 kilogram, maar na bezwaar werd dit herzien naar 3.877 kilogram. Appellante stelde dat er meer melk was weggevloeid door dierziekte dan door de minister was erkend en dat dit niet correct was meegenomen in de berekening van het fosfaatrecht. Tijdens de zitting op 10 april 2019 werd duidelijk dat appellante een beroep wilde doen op de knelgevallenregeling, maar dit pas na de deadline van 1 april 2018 had gemeld. Het College oordeelde dat de minister niet had onderkend dat appellante tijdig een beroep had gedaan op de knelgevallenregeling, omdat zij dit al in haar bezwaarschrift had vermeld. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om het beroep van appellante op de knelgevallenregeling alsnog te beoordelen en om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en het recht van appellanten om hun argumenten en bewijsstukken adequaat te presenteren.