Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Biertechnisch Servicebedrijf B.V., gevestigd te Enschede, appellante
de Kamer van Koophandel, verweerster
Procesverloop
Overwegingen
a. er staan gedurende ten minste een jaar geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan, dan wel er doet zich, indien er wel bestuurders staan ingeschreven, met betrekking tot alle ingeschreven bestuurders een van de navolgende omstandigheden voor:
b. de rechtspersoon is ten minste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting overeenkomstig de artikelen 394 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0003045/2016-01-29), 396 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0003045/2016-01-29) of 397 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0003045/2016-01-29).
19 oktober 2016 is genoemd – heeft aangetoond dat geen grond bestaat voor verweerster om over te gaan tot ontbinding van de rechtspersoon. Onder verwijzing naar een uitspraak van het College van 10 mei 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:172) overweegt het College dat het na het verlopen van de termijn om verzuimen te herstellen, alsnog voldoen aan de vereisten, niet kan leiden tot het oordeel dat aan de dwingende termijnbepaling van artikel 2:19a, vierde lid, van het BW voorbij kan worden gegaan. Verweerster was derhalve bevoegd en gehouden appellante te ontbinden, tenzij het voor haar ten tijde van het primaire besluit volstrekt duidelijk was of behoorde te zijn dat de onderneming volop activiteiten verrichtte in het maatschappelijke verkeer.
2 augustus 2013 voor verrichtte werkzaamheden, doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat deze dateert van ruim drie jaar voor het ontbindingsbesluit en daarom geen rol kan spelen bij beoordeling of ten tijde van het primaire besluit volstrekt duidelijk was of behoorde te zijn dat appellante nog volop activiteiten verrichtte in het maatschappelijke verkeer. Nu appellante sinds het overlijden van haar enige bestuurder en aandeelhouder geen nieuwe bestuurder(s) heeft, ligt het ook niet in de rede dat appellante ten tijde van de ontbinding nog volop activiteiten verrichte. Voor zover appellante ter zitting heeft aangevoerd dat zij, gelet op de brieven van verweerster van 7 februari 2017 en 13 maart 2017, in de veronderstelling was dat het verrichten van een aantal activiteiten voldoende zou zijn om de ontbinding ongedaan te maken, kan dat niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep, nu niet is gebleken dat appellante ten tijde van de ontbinding activiteiten verrichtte, laat staan volop activiteiten.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerster op het griffierecht van € 333,- aan appellante te vergoeden.