In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 september 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, een eenmanszaak, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten voor het jaar 2015 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit van 21 april 2016 kende 60,89 betalingsrechten toe, maar na bezwaar werd dit herzien naar 61,13 betalingsrechten. De appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 30 november 2017 werd herzien, waarbij de minister de geconstateerde oppervlakte van twee percelen herzag en 61,52 betalingsrechten toekende.
Tijdens de zitting op 4 juli 2018 heeft de appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met meer dan vier maanden. De overschrijding was volledig toe te rekenen aan de minister, omdat de behandeling van het bezwaar meer dan een half jaar heeft geduurd. Het College heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de appellant wegens immateriële schade.
Het College heeft het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De minister is opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak.