Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juli 2018 op het hoger beroep van:
DIS B.V., te Sittard, appellante
en
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport(de minister), alsmede de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit(de NVWA), gevestigd te Utrecht,
Procesverloop in hoger beroep
dr. Y.M. Huigen en R.N. Ramsoudh, beiden werkzaam bij de NVWA, en dr. W.C. Mennes, werkzaam bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (het RIVM).
Grondslag van het geschil
27 februari 2015 heeft de NVWA ten aanzien van de producten van appellante, waarin voornoemd additief is verwerkt, de Europese Commissie door middel van een addendum (hierna: aanvullende RASFF-melding) op de oorspronkelijke RASFF-melding op de hoogte gesteld van het bestaan van een risico voor de gezondheid van de mens.
4 maart 2015 en de brief van de NVWA van 16 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Deze berichten zijn volgens de minister geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb), omdat hieraan geen rechtsgevolgen zijn verbonden maar zij slechts informatief van aard zijn. De minister heeft daarbij overwogen dat een RASFF-melding evenmin op rechtsgevolg is gericht.
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
In hoger beroep staat niet ter discussie dat de NVWA het besluit van 18 september 2015 voor haar rekening heeft genomen en dat de minister geen partij is.
Voor zover de NVWA heeft gesteld dat het hoger beroep van appellante reeds ongegrond dient te worden verklaard omdat het hoger beroepschrift nagenoeg identiek is aan het beroepschrift, overweegt het College als volgt. Uit het hoger beroepschrift kan, hoewel het summier is onderbouwd, worden opgemaakt dat appellante zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de berichten van de NVWA van 4 maart 2016 en 16 maart 2016 en de daaraan voorafgegane aanvullende RASFF-melding geen rechtsgevolgen beogen te sorteren, nu appellante deze beschouwt als maatregelen, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Gelet hierop is voldoende duidelijk waartegen het hoger beroep van appellante zich richt en zal dit inhoudelijk worden behandeld.
Conclusie
Beslissing
mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.