ECLI:NL:CBB:2016:140

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
15/245
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake landbouwtelling en gewaspercelen

In deze zaak heeft appellante, een varkenshouderij opgericht op 24 december 2013, bezwaar gemaakt tegen een brief van de staatssecretaris van Economische Zaken van 5 december 2014. In deze brief werd medegedeeld dat de door appellante aangeleverde gegevens voor de landbouwtelling niet zouden worden verwerkt. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk bij besluit van 26 februari 2015, omdat de brief van 5 december 2014 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 april 2016 is appellante niet verschenen, maar de staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen. Het College heeft vastgesteld dat appellante geen uitnodiging voor de Gecombineerde opgave 2014 heeft ontvangen en dat de gegevens die zij heeft aangeleverd te laat zijn ingediend. De staatssecretaris heeft betoogd dat de brief van 5 december 2014 geen rechtsgevolgen met zich meebracht, omdat deze niet gericht was op enig rechtsgevolg en appellante niet opgaveplichtig was.

Het College heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard. De brief van 5 december 2014 was geen publiekrechtelijke rechtshandeling en had geen gevolgen voor de rechtspositie van appellante. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/245
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2016 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. H.J.M. van Dreumel-Wingens),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij brief van 5 december 2014 heeft verweerder medegedeeld dat de hij de door appellante aangeleverde gegevens voor het onderdeel Landbouwtelling niet zal verwerken.
Appellante heeft tegen de brief van 5 december 2014 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij griffiersbrief van 23 juni 2015 is verweerder gevraagd in het verweerschrift antwoord te geven op de vraag wat de rechtsgevolgen zijn van de opgaaf van gegevens voor het onderdeel landbouwtelling en gewaspercelen in de Gecombineerde opgave en waarom de weigering van de registratie van deze gegevens niet op rechtsgevolg is gericht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016.
Appellante is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
Appellante heeft een varkenshouderij. Zij is opgericht op 24 december 2013 en is ingeschreven in het handelsregister op 31 december 2013. Appellante is haar feitelijke bedrijfsactiviteiten gestart op 1 januari 2014.
1.2
Appellante heeft van verweerder geen uitnodiging ontvangen voor het doen van de Gecombineerde opgave 2014.
1.3
Verweerder heeft op 3 december 2014 de Gecombineerde opgave 2014 van appellante ontvangen. Met het doen van deze opgave heeft zij geen toeslagrechten of subsidies aangevraagd.
1.4
Bij brief van 5 december 2014 heeft verweerder de ontvangst van de Gecombineerde opgave 2014 van appellante bevestigd en haar medegedeeld dat de opgave is ontvangen buiten de periode waarin zij de opgave kon indienen en dat verweerder de gegevens die appellante voor het onderdeel landbouwtelling heeft doorgegeven niet meer zal verwerken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante
niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 5 december 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief beoogt slechts mee te delen dat de gegevens voor het onderdeel landbouwtelling en de gewaspercelen die appellante heeft doorgegeven met de Gecombineerde opgave, niet meer worden verwerkt. De mededeling op zichzelf is niet gericht op enig rechtsgevolg – de mededeling verandert niets in de rechtspositie van appellant – en is derhalve geen publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. De Landbouwwet luidde ten tijde en voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 24
1. Onze Minister kan aan degenen, die in de landbouw hun hoofdbestaan of een gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden, beschrijvingsbiljetten uitreiken of zenden, bestemd tot het doen van opgave van de landbouwkundige en technische gegevens van hun onderneming.
2. Degene, aan wie een beschrijvingsbiljet is uitgereikt of gezonden, is verplicht de daarin gestelde vragen duidelijk, zonder voorbehoud en naar waarheid te beantwoorden en het aldus ingevulde biljet ondertekend binnen de daartoe door Onze Minister vastgestelde termijn in te leveren.
Artikel 25
1. De tijdvakken, waarin of het tijdstip, waarop een landbouwtelling plaats heeft, zomede het model van het beschrijvingsbiljet worden door Onze Minister vastgesteld.
2. Onze Minister kan nadere regelen vaststellen met betrekking tot de uitvoering van de landbouwtelling.
(…)”
De Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2014 (de Regeling) luidde ten tijde en voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
opgaveplichtige: degene aan wie de minister het formulier langs schriftelijke of elektronische weg heeft toegezonden;
(…).”
4. Appellante stelt te hebben gehandeld ter uitvoering van haar wettelijke verplichting tot medewerking aan de landbouwtelling (artikel 24 van de Landbouwwet). Door het feit dat verweerder haar gegevens niet heeft verwerkt, voldoet appellante niet aan deze verplichting. Appellante stelt dat er wel sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Zij voert hiertoe aan dat de registratie en de berekening van de emissiegegevens van haar bedrijf door verweerder van belang zijn in verband met milieuwetgeving en het Programma Aanpak Stikstof per 1 juli 2015. De registratie bepaalt de omvang van de ontwikkelingsruimte van haar bedrijf. In dit verband verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1587).
5. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat appellante het overzicht gewaspercelen van de te laat ingediende Gecombineerde opgave 2014 niet heeft ingevuld en dat appellant evenmin een bedrijfsoppervlakte heeft ingevuld. Er zijn in het geval van appellante dus geen gegevens van gewaspercelen die geregistreerd kunnen worden. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de Gecombineerde opgave bestaat uit de drie belangrijke onderdelen – kort gezegd – ‘landbouwtelling’, ‘mest’ en ‘subsidies’.
5.1
Wat betreft het onderdeel landbouwtelling heeft verweerder aangevoerd dat de grondslag ervan is neergelegd in artikel 24 van de Landbouwwet en dat degene, aan wie een beschrijvingsbiljet is uitgereikt of gezonden, verplicht is de daarin gestelde vragen duidelijk, zonder voorbehoud en naar waarheid te beantwoorden en het aldus ingevulde biljet ondertekend binnen de daartoe in de Regeling bepaalde termijn in te leveren (1 april 2014 tot en met 15 mei 2014). Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat appellante geen oproep heeft ontvangen en dat de regelgeving in het kader van de landbouwtelling in zo’n geval geen rechtsgevolgen verbindt aan het niet indienen van de Gecombineerde opgave. De weigering om te registeren heeft daarmee ook geen rechtsgevolgen. Dit geldt ook voor de gegevens van de gewaspercelen die onderdeel uitmaken van de landbouwtelling. Verweerder verwerkt in de praktijk landbouwtelling-gegevens die binnenkomen na 1 oktober niet meer, omdat dan al de ‘eindlevering’ heeft plaatsgevonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Op grond van deze gegevens wordt door CBS geleverd aan Eurostat en worden de nationale rapportages gedaan. Het registreren van de gegevens in het Landbouwtelling-deel van de Gecombineerde opgave is, na deze eindlevering aan het CBS, niet langer relevant.
5.2
Wat betreft het onderdeel mest heeft verweerder aangevoerd dat de opgaveplichtige op grond van artikel 6 van de Regeling gegevens dient te verstrekken als bedoeld in artikel 26, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Deze in het kader van de Meststoffenwet verstrekte gegevens kunnen worden gebruikt voor de beoordeling of de opgaveplichtige landbouwer voldoet aan het verbod om meststoffen op of in de bodem te brengen, zoals opgenomen in artikel 7 van de Meststoffenwet en/of aan de verantwoordingsplicht van artikel 14 van de Meststoffenwet. Indien aan het genoemde verbod en/of de genoemde plicht niet wordt voldaan, kan daarvoor een bestuurlijke boete worden opgelegd. Tegen deze boete kan bezwaar worden gemaakt. Pas bij beboeting heeft de opgave, zoals bedoeld in artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, rechtsgevolg. De opgave als zodanig heeft geen rechtsgevolgen.
5.3
Wat betreft het onderdeel subsidies heeft verweerder opgemerkt dat de landbouwer in dit onderdeel aanvragen kan indienen voor de bedrijfstoeslagregeling en andere specifieke steunregelingen op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 en betaalverzoeken op grond van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer. Beslissingen op deze aanvragen zijn gericht op rechtsgevolg, zoals nader is bepaald in die Regeling/Subsidieverordening. Appellante heeft in dit onderdeel geen aanvragen ingediend.
5.4
Voor zover appellante erop heeft gewezen dat verweerder de gegevens gebruikt voor emissieberekeningen en dat deze van belang zijn voor de ontwikkelingsruimte voor het bedrijf van appellante, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze indirecte toekomstige belangen niets aan het voorgaande afdoen. Het registreren van deze gegevens is een feitelijke handeling.
6. Het College is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van appellante terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 5 december 2014 waartegen appellante bezwaar heeft gemaakt geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu deze brief niet is gericht op enig rechtsgevolg. Van belang daartoe is dat verweerder geen beschrijvingsbiljet aan appellante heeft uitgereikt of verzonden, zodat appellante niet opgaveplichtig is (artikel 24, tweede lid van de Landbouwwet en artikel 1 van de Regeling). Zoals verweerder onweersproken heeft uiteengezet vloeien uit de brief van 5 december 2014 voor appellante geen rechtsgevolgen voort in het kader van de Regeling of de meststoffenregelgeving, terwijl voorts niet in geschil is dat appellante geen aanvraag bedrijfstoeslag heeft ingediend op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, zodat ook in zoverre geen sprake is van een weigering een besluit te nemen. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, de mededeling van verweerder dat de hij de door appellante aangeleverde gegevens voor het onderdeel landbouwtelling niet zal verwerken niettemin toch gericht is op enig rechtsgevolg, omdat dit voor haar mogelijk gevolgen heeft in verband met de milieuwetgeving, is, gezien de gemotiveerde betwisting ervan door verweerder, niet aannemelijk geworden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret