1.4Op 17 januari 2016 heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij brief van 18 februari 2016 heeft verweerder appellante in de gelegenheid gesteld om de registraties en het beleidsprotocol aan te passen. Bij brief van 25 maart 2016 heeft appellante een aangepast beleidsprotocol, register en voederschema’s aan verweerder toegezonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder voldoet het in bezwaar ingediende beleidsprotocol nog steeds niet aan de voorwaarden om de volgende redenen. Appellante heeft geen educatief programma toegevoegd en het is onduidelijk welke educatieve middelen appellante gebruikt om de educatieve doelstelling te bereiken. Verder ontbreekt een apart hoofdstuk over conservatie en worden geen middelen en manieren beschreven om bij te dragen aan conservatie. In het noodplan ontbreken volgens verweerder protocollen of instructies om te voorkomen dat dieren ontsnappen. In het protocol voor bijt- en krabincidenten worden geen concrete maatregelen genoemd om deze incidenten te voorkomen. De taken en verantwoordelijkheden, de controle van sloten, de afrastering van verblijven en veiligheidsmaatregelen worden niet beschreven in het noodplan. Wat betreft het onderwerp gezondheid is voor verweerder uit het beleidsprotocol niet duidelijk of de conditie van de vogels wordt vastgelegd. Voor wat betreft hygiëne acht verweerder niet duidelijk of het reinigen en ontsmetten van de hokken en de keuken wordt vastgelegd. Betreffende de diergeneeskundige verzorging is volgens verweerder niet duidelijk of het veterinair protocol is opgesteld onder begeleiding van een dierenarts. Ziektes van andere diersoorten dan de vogels (bijvoorbeeld de wasbeerhonden) worden niet weergegeven. In het beleidsprotocol heeft appellante ook niet vermeld of de dieren worden gevaccineerd en zo ja, tegen welke ziektes. Ten aanzien van de andere diersoorten (niet zijnde de vogels) is ook onduidelijk of zij worden ontwormd, hoe dit wordt vastgelegd en of er mestonderzoek plaatsvindt. Verder ontbreekt een voorbeeld van een behandeloverzicht.
3. Het Besluit houders van dieren (Bhd) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 4.2. Exploitatie dierentuin
1 Het is verboden een dierentuin te exploiteren zonder een daartoe door Onze Minister verstrekte vergunning.
(…)
Artikel 4.3. Aanvraag
(…)
2. De vergunningaanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens:
(…)
e. een afschrift van het beleidsprotocol, bedoeld in artikel 4.12
Artikel 4.4. Toetsing
1 Alvorens op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, wordt beslist, wordt een dierentuin door Onze Minister geïnspecteerd.
2 Een vergunning wordt verstrekt indien aan de navolgende eisen wordt voldaan:
(…)
c. het beleidsprotocol, bedoeld in artikel 4.12, voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen;
(…)
Artikel 4.10. Instandhouding diersoorten en educatief programma
1 De vergunninghouder bevordert de instandhouding van de diersoorten, waartoe de door hem gehouden dieren behoren, door het uitvoeren van ten minste een van de volgende activiteiten:
a. de deelname aan onderzoek dat gunstige gevolgen heeft voor het behoud van de diersoorten, de opleiding van het personeel in voor het onderzoek relevante vaardigheden en de uitwisseling van de verkregen informatie met andere dierentuinen;
b. zoveel mogelijk deelnemen aan programma’s met betrekking tot het fokken van dieren in gevangenschap, het herstel van de populatie of het herintroduceren van soorten in hun natuurlijke omgeving;
c. het opvangen van dieren uit opvangcentra en in beslag genomen dieren.
2 In de dierentuin wordt, in het kader van een informatief en educatief programma met betrekking tot de tentoongestelde diersoorten, onder meer informatie verstrekt over de tentoongestelde soorten en hun natuurlijke habitat.
Artikel 4.12. Beleidsprotocol
De vergunninghouder beschikt over een beleidsprotocol met daarin opgenomen:
a. een noodplan met betrekking tot de ontsnapping van dieren;
b. het beleid met betrekking tot de voeding en de preventieve en curatieve diergeneeskundige verzorging van de dieren dat is opgesteld onder begeleiding van een dierenarts;
c. het doel van de activiteiten, bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, en van het programma, bedoeld in artikel 4.10, tweede lid;
d. een eenduidig beleid met betrekking tot de in artikel 4.10 genoemde onderwerpen,
en handelt dienovereenkomstig.”
4. Het College overweegt allereerst dat aan de weigering van de dierentuinvergunning een lang traject vooraf is gegaan, waarin een door verweerder aangewezen visitatiecommissie op twee momenten een inspectie heeft verricht in het vogelpark en waarin veelvuldig contact is geweest tussen appellante en verweerder. In de verslagen van de door de visitatiecommissie verrichte inspecties, die aan appellante zijn toegezonden, zijn door de visitatiecommissie opmerkingen geplaatst en adviezen gegeven. De visitatiecommissie heeft zich daarbij niet beperkt tot het beleidsprotocol, maar ook opmerkingen geplaatst bij en adviezen gegeven over onder meer de algehele inrichting van het park, de afmetingen van de verblijven en de door appellante tussen de eerste en tweede inspectie doorgevoerde verbeteringen. Zoals verweerder in het verweerschrift ook heeft toegelicht is de aanvraag echter afgewezen omdat het beleidsprotocol niet voldoet aan de daaraan in artikel 4.12 van het Bhd gestelde eisen waarbij verweerder nog heeft opgemerkt dat in het bestreden besluit abusievelijk is vermeld dat het beleidsprotocol ook niet voldoet aan artikel 4.9 van het Bhd. Genoemde overige bevindingen van de visitatiecommissie hebben dus niet geleid tot het weigeren van de vergunning. De door appellante naar voren gebrachte beroepsgronden zal het College daarom bespreken in het licht van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde weigeringsgrond, namelijk dat het beleidsprotocol volgens verweerder niet voldoet aan de in het Bhd gestelde eisen en daarom in strijd is met artikel 4.12 van het Bhd.
Rechtszekerheids- en evenredigheidsbeginsel