ECLI:NL:CBB:2018:265

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
17/113
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van betalingsrechten voor 2015 en kennelijke fout bij gewascode

In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het bezwaar tegen de toewijzing van betalingsrechten voor 2015 ongegrond werd verklaard. De appellante had in haar Gecombineerde opgave 2015 abusievelijk een onjuiste gewascode opgegeven voor een aantal percelen, wat leidde tot een lagere toewijzing van betalingsrechten. De minister had in zijn primaire besluit 9,66 hectare subsidiabele landbouwgrond vastgesteld en daarop 9,66 betalingsrechten toegekend. Appellante stelde dat de gewascode 332, die zij had opgegeven, onjuist was en dat zij in plaats daarvan gewascode 331 had moeten opgeven, wat zou betekenen dat de percelen als subsidiabel landbouwgrond zouden worden aangemerkt.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 5 juni 2018 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de appellante de fout pas na ontvangst van het primaire besluit had ontdekt en dat zij verzocht had om deze kennelijke fout te herstellen. Het College overwoog dat de aanvraag voor betalingsrechten tijdig moest worden ingediend en dat wijzigingen in de aanvraag tot een bepaalde datum konden worden doorgevoerd. De vraag was of de onjuiste gewascode als een kennelijke fout kon worden aangemerkt, wat zou betekenen dat de minister deze had moeten corrigeren.

Het College concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke fout. De gewascode 332 was niet onlogisch voor de opgegeven percelen, en de minister had geen aanleiding om aan te nemen dat appellante een andere gewascode had willen opgeven. De appellante had ook andere percelen opgegeven met verschillende gewascodes, wat de aanvraag niet tegenstrijdig maakte. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/113
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2018 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , appellante

(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van der Zwaard en mr. M.C. Sluimer).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om toewijzing van betalingsrechten voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 15 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2018. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Voor appellante is verder nog verschenen [naam 2] .

Overwegingen

1. Appellante heeft met een Gecombineerde opgave 2015, voor zover thans van belang, toewijzing van betalingsrechten aangevraagd. Zij heeft hiertoe 33 percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 41,86 hectare (ha). Bij het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder 9,66 ha subsidiabele landbouwgrond geconstateerd en aan appellante 9,66 betalingsrechten toegekend.
2. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat zij bij de percelen 16 t/m 26, 29 t/m 33 en 35 t/m 38 abusievelijk en ten onrechte gewascode 332, te weten grasland natuurlijk met hoofdfunctie natuur heeft opgegeven, in plaats van de gewascode 331, te weten grasland natuurlijk met hoofdfunctie landbouw. Appellante stelt dat zij de percelen heeft laten begrazen door vee en aldus voor landbouwactiviteiten heeft gebruikt. Daarmee is volgens haar voldaan aan de subsidiabiliteitscriteria van artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013) en artikel 4, eerste lid onder e, van Verordening 1307/2013. Appellante heeft de door haar bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2015 gemaakte fout pas ontdekt nadat zij het primaire besluit had ontvangen. Zij heeft verweerder gevraagd deze (kennelijke) fout te mogen herstellen, welk verzoek bij het bestreden besluit is afgewezen.
3. Het College overweegt als volgt.
3.1.1.
De landbouwer die in aanmerking wil komen voor toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling hiervan moet daartoe bij verweerder een aanvraag indienen, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de verzamelaanvraag. De uiterste datum voor het indienen van die aanvraag voor het jaar 2015 is 15 juni 2015, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en worden aan de begunstigde geen betalingsrechten toegewezen en wordt geen steun verleend. Wijzigingen in een tijdig ingediende aanvraag kunnen in beginsel uiterlijk tot laatst bedoelde datum (10 juli 2015) worden ingediend. Het College verwijst in dit verband naar zijn uitspraken van 6 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:68, en van 14 februari 2018, ECLI:NL:CBB:2018:61.
3.1.2.
Ingevolge artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) mogen steunaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten die door de bevoegde autoriteit worden erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld. De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten.
3.1.3.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002 (werkdocument), als ook vermeld in het bestreden besluit. Op grond van dit werkdocument kan worden gesproken van een kennelijke fout, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die bij summier onderzoek van de aanvraag opvalt, die wijst op een vergissing en het redelijkerwijs is uitgesloten dat dit ten tijde van de opgave conform de bedoeling van de aanvrager is. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:CBB:2018:129.
3.2.
Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat het door appellante op 29 april 2016 in bezwaar ingediende verzoek om in de door haar ingediende Gecombineerde opgave 2015 de beweerdelijk onjuist ingevulde gewascode te mogen wijzigen, op grond van de van toepassing zijnde regelgeving, als hiervoor samengevat weergegeven, alleen kan worden toegewezen indien en voor zover er sprake is van een kennelijke fout als hiervoor vermeld. Dat de onjuiste gewascode, naar appellante stelt, niet door haarzelf is ingevuld, maar door de persoon die haar bij het invullen van de Gecombineerde opgave heeft geholpen, wat daarvan zij, komt naar het oordeel van het College voor haar rekening en doet aan het vorenstaande niet af.
3.3.
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder de in de Gecombineerde opgave van appellante ingevulde gewascode 332 had moeten aanmerken als een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van Verordening 809/2014.
3.4
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een kennelijke fout omdat de betreffende percelen zijn opgegeven met gewascode 332. Aangezien het allemaal graslandpercelen betreffen is de aanvraag objectief gezien niet onlogisch of onbegrijpelijk ingevuld. Hij had hier niet uit kunnen afleiden dat appellante de intentie had om een andere gewascode op te geven.
3.5.
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat RVO haar fout had kunnen en moeten opmerken. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd. Het bedrijf van appellante heeft de SBI-code 142 die staat voor het “Fokken en houden van runderen (geen melkvee)”. Appellante heeft in 2015 50 runderen opgegeven en de vraag “Heeft u in 2015 grasland dat u gebruikt voor beweiding van graasdieren?” bevestigend beantwoord. Op de bij de opgave behorende luchtfoto’s zijn op diverse percelen de witte vlekjes van de grazende runderen te zien (zie de percelen 16, 18, 22 en 32). Desondanks heeft appellante alleen graslandpercelen opgegeven met als hoofdfunctie natuur en geen enkel perceel met als hoofdfunctie landbouw. Dat is inherent tegenstrijdig met de rest van de opgave, waaruit duidelijk blijkt dat appellante haar graslandpercelen aanwendt voor begrazing door zijn runderen, een landbouwactiviteit. Het is ook onlogisch, dat appellante voor graslandpercelen waarop grazende runderen waarneembaar zijn als hoofdfunctie natuur opgeeft. Appellante heeft ter ondersteuning van het standpunt dat zij haar graslanden in gebruik had voor begrazing door haar runderen een drietal private overeenkomsten overgelegd, te weten twee overeenkomsten uit 2015 met Stichting het Noordbrabants Landschap inzake “aanvullende bepalingen betreffende betalingsrechten” en een overeenkomst voor de duur van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 met de Vereniging Natuurmonumenten met het opschrift “geliberaliseerde pachtovereenkomst met de duur van één jaar”. Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat zij die grond al 30 jaar in gebruik heeft en altijd alles netjes ingevuld heeft. Met ingang van 2015 moet zij de helft van de uitbetaling van haar betalingsrechten afdragen aan de eigenaar van de door haar gepachte grond, als voorwaarde om de grond te mogen gebruiken. Nu krijgt zij de rekening van de helft van de uitbetaling van de betalingsrechten die zij had kunnen krijgen maar niet gekregen heeft. Dat zij die betalingsrechten niet heeft verkregen wordt haar aangerekend. Zij heeft er moeite mee dat de verzamelaanvraag per computer moet worden ingediend. Een verkeerd cijfertje en zij mist letterlijk alles.
3.6.
Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat de aanvraag van appellante in de Gecombineerde opgave geen tegenstrijdigheid bevat die bij een eenvoudige administratieve controle van de aanvraag had moeten opvallen en die wijst op een vergissing van appellante. Het College volgt verweerder eveneens in wat hij aan dat standpunt ten grondslag heeft gelegd als hierna vermeld. Uit de opgave van appellante in de aanvraag dat zij runderen houdt en dat zij de vraag of zij in 2015 grasland heeft gebruikt voor beweiding van graasdieren bevestigend heeft beantwoord, kon verweerder niet opmaken dat zij voor de percelen 16 tot en met 26, 29 tot en met 33 en 35 tot en met 38 abusievelijk een onjuiste gewascode heeft opgegeven. Appellante heeft immers ook nog andere percelen opgegeven met gewascode 265, blijven grasland, (perceel 8) en met gewascode 266, tijdelijk grasland (perceel 2). Op deze percelen bestaat ook de mogelijkheid voor het beweiden met graasdieren zodat verweerder niet kon weten dat de percelen 16 tot en met 26, 29 tot en met 33 en 35 tot en met 38 ‘grasland natuurlijk met hoofdfunctie landbouw’ had moeten zijn. Uit de witte vlekjes op de luchtfoto van de percelen 16, 18, 22 en 32 hoefde verweerder bij een summier onderzoek (bij ontvangst van de aanvraag) niet af te leiden dat het gaat om grazende runderen. Het gaat bovendien maar om vier van de twintig percelen waar stipjes op te zien zijn en waarvan appellante stelt dat verweerder had kunnen en moeten weten dat het om natuurlijk grasland met hoofdfunctie landbouw gaat. De aanwezigheid van runderen betekent niet per definitie dat verweerder had moeten begrijpen dat appellante voor deze (enkele) percelen gewascode 331 beoogde aan te vragen, aangezien ook op niet subsidiabele natuurterreinen begrazing door runderen kan plaatsvinden.
3.7.
Van een kennelijke fout als hiervoor onder 3.1.3 vermeld is geen sprake. Verweerder is in het bestreden besluit bij de toewijzing van de betalingsrechten terecht uitgegaan van de opgave van appellante in de door haar ingediende Gecombineerde opgave 2015. Het beroep slaagt niet.
3.8.
Uit het vorenstaande volgt dat in dit geding niet wordt toegekomen aan de vraag of, indien appellante bij de in geding zijnde percelen wel een subsidiabele gewascode had ingevuld, de oppervlakte van deze percelen wel subsidiabel zou zijn geweest en in aanmerking zou zijn genomen voor de toewijzing van betalingsrechten.
3.9.
Het beroep slaagt niet en moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
w.g. T. Pavićević w.g. J.W.E. Pinckaers