In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 24 april 2018, werd de zaak behandeld tussen [naam 1] B.V. en de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw. De appellante, een boomkwekerij, had bezwaar gemaakt tegen een areaalbijdrage van € 6.959,94 die door de verweerster was opgelegd op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005. De bijdrage was vastgesteld op basis van de totale grootte van het areaal van de appellante, die 9.722 are (97,22 hectare) besloeg. Appellante betwistte de hoogte van de bijdrage en stelde dat niet haar gehele areaal als teeltmateriaal kon worden aangemerkt, aangezien een groot deel van haar producten niet bestemd was voor de teelt van gewassen.
Tijdens de zitting op 14 november 2017 was appellante niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het College oordeelde dat de verweerster onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke bestemming en het gebruik van het materiaal van appellante. De stelling van appellante dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, werd door het College buiten beschouwing gelaten, omdat het bestuur van verweerster het besluit had goedgekeurd.
Het College concludeerde dat de uitleg van verweerster over het begrip 'teeltmateriaal' onjuist was en dat de bijdrage niet op de juiste wijze was vastgesteld. Het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerster werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het College benadrukte dat appellante haar stelling over de eindproducten aannemelijk moest maken. Er werden geen proceskosten vergoed.