ECLI:NL:HR:2001:AB0959

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02713/00 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor overtreding van de Zaaizaad- en Plantgoedwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een overtreding van de Zaaizaad- en Plantgoedwet. De verdachte, geboren in 1960 en wonende te [woonplaats], had in de periode van 1 december 1994 tot en met 30 november 1995 een hoeveelheid teeltmateriaal, te weten pootgoedaardappelen, in het verkeer gebracht zonder dat dit gecertificeerd pootgoed was. De advocaat van de verdachte, mr. J. Boksem, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn aangevuld in een later stadium. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de term 'teeltmateriaal' zoals bedoeld in de Zaaizaad- en Plantgoedwet niet alleen afhankelijk is van de uiteindelijke bestemming die de koper aan het materiaal geeft, maar ook van de feitelijke omstandigheden van het geval. Dit betekent dat de omschrijving en de omstandigheden waaronder het materiaal werd verhandeld, bepalend zijn voor de kwalificatie als teeltmateriaal. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd in zijn oordeel over de aardappelen die door de verdachte zijn verhandeld.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat geen van de voorgestelde middelen tot cassatie kon leiden. De beslissing van het Gerechtshof blijft daarmee in stand, en de verdachte blijft veroordeeld tot een geldboete van achtduizend gulden, subsidiair tachtig dagen hechtenis. Dit arrest is gewezen op 10 april 2001.

Uitspraak

10 april 2001
Strafkamer
nr. 02713/00 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 25 januari 2000, parketnummer 24/000809-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 14 juli 1998 - de verdachte ter zake van “medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 84 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet, terwijl het feit opzettelijk is begaan, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een geldboete van achtduizend gulden, subsidiair tachtig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld, nadien heeft hij het tweede middel schriftelijk aangevuld. De schriftuur en de aanvulling daarop zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de term “teeltmateriaal” als bedoeld in de Zaaizaad- en Plantgoedwet.
4.2.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 1 december 1994 tot en met 30 november 1995, althans in of omstreeks het tijdvak omvattende het jaar 1994 en het jaar 1995, te Finkum, (althans) in de gemeente Leeuwarderadeel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk een hoeveelheid teeltmateriaal, te weten (pootgoed) aardappelen (behorende tot het/de ras(sen) Frieslander en/of Nicola en/of Bildstar en /of Ukama en /of Premiere, zijnde een ras behorend tot de krachtens artikel 87 van de Zaaizaad en Plantgoedwet aangewezen landbouwgewassen, in het verkeer heeft gebracht en/of verder heeft verhandeld en/of uitgevoerd, terwijl dat teeltmateriaal (telkens) geen gecertificeerd pootgoed, als bedoeld in artikel 1 onder 2 sub E van het Besluit categorieën teeltmateriaal was”.
4.2.2. Aan de voet van die tenlastelegging is onder meer vermeld: “(De begrippen “teeltmateriaal” (...) worden geacht in deze tenlastelegging in dezelfde betekenis te zijn gebruikt als daaraan in de Zaaizaad- en Plantgoedwet betekenis is gegeven)”.
4.3. Van die tenlastelegging is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 december 1994 tot en met 30 november 1995 te Finkum in de gemeente Leeuwarderadeel, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, opzettelijk een hoeveelheid teeltmateriaal, te weten pootgoedaardappelen (behorende tot de rassen Frienlander en/of Nicola en/of Bildtstar en/of Ukama en/of Premiere), zijnde een ras behorend tot de krachtens artikel 87 van de Zaaizaad en Plantgoedwet aangewezen landbouwgewassen, in het verkeer heeft gebracht of verder heeft verhandeld, terwijl dat teeltmateriaal telkens geen gecertificeerd pootgoed, als bedoeld in artikel 1 onder 2 sub E van het Besluit categorieën teeltmateriaal was”.
4.4.1. Het hier toepasselijke art. 2 (oud) van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (Wet van 6 oktober 1966, Stb.455) luidt, voorzover hier van belang:
“Deze wet verstaat onder:
(...)
‘teeltmateriaal’: planten en plantedelen, welke bestemd zijn om door middel van uitplant, uitzaai of op andere wijze voor de teelt van gewassen te dienen;
(...)”.
4.4.2. De Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel dat tot die Wet heeft geleid houdt ten aanzien van het begrip “teeltmateriaal” als bedoeld in art. 2 het volgende in:
“De regelingen, welke het onderhavige ontwerp geeft, hebben betrekking op teeltmateriaal. Hieronder worden blijkens het eerste lid van dit artikel verstaan de planten en plantedelen, welke bestemd zijn om door middel van uitplant, uitzaai of op andere wijze voor de teelt van gewassen te dienen, zoals de jonge planten, bewortelde stekken, bollen en knollen, welke worden uitgeplant, het zaaizaad, dat uitgezaaid, en het ent- en oculatiehout, dat op andere wijze aangewend wordt om voor de teelt van nieuwe planten te dienen.
Onder teeltmateriaal wordt in het ontwerp derhalve niet begrepen het materiaal, dat wel voor de teelt kan worden aangewend, bv. consumptiemateriaal van aardappelen, granen en peulvruchten, maar uitsluitend dat materiaal, dat de bestemming gekregen heeft om voor de teelt te worden gebezigd. Deze bestemming zal uit de feitelijke omstandigheden moeten worden afgeleid. Zij kan blijken uit de omschrijving bij het verhandelen, uit de prijs, de sortering of de verpakking dan wel uit andere uiterlijke omstandigheden”. (Kamerstukken II, 1958/1959 5332 nr.3, blz.18)
4.4.3. De overige in deze zaak van belang zijnde bepalingen zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3.
4.5. Het middel berust op de opvatting dat voor de beantwoording van de vraag of de in de tenlastelegging bedoelde aardappelen de bestemming hadden als bedoeld in de begripsbepaling van “teeltmateriaal” in art. 2 (oud) van de Zaaizaad- en Plantgoedwet beslissend is of de uiteindelijke koper of gebruiker van dat materiaal die bestemming daaraan heeft gegeven.
Die opvatting is onjuist. Zoals volgt uit de laatste volzin van de hiervoor onder 4.4.2 weergegeven passage uit de Memorie van Toelichting op dat artikel wordt de daarin bedoelde bestemming van planten en plantedelen bepaald door de feitelijke omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de aan dat materiaal bij het verhandelen daarvan gegeven omschrijving.
De uiteindelijk aan dat materiaal gegeven bestemming is daarbij dus, anders dan het middel betoogt, niet beslissend. Dat strookt ook met de strekking van genoemde wet. Daarmee is immers, in het bijzonder met het bepaalde in art. 87, beoogd de goede kwaliteit van het in het verkeer te brengen teeltmateriaal te waarborgen. (Kamerstukken II, 1958 /1959 5332 nr. 3, blz. 33)
4.6. Gelet op het vorenoverwogene en in aanmerking genomen hetgeen het Hof blijkens de bewijsmiddelen heeft vastgesteld omtrent de aanduiding en omschrijving van de desbetreffende aardappelen - een en ander in verband met de verkoop daarvan door de verdachte - geeft zijn oordeel dat het hier gaat om teeltmateriaal in de zin van art. 2 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.7. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 10 april 2001.