ECLI:NL:CBB:2018:155
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van betalingsrechten en extra betaling voor jonge landbouwers in het kader van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Mts. [appellante] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had aanvragen ingediend voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers en voor extra betaling voor jonge landbouwers. Deze aanvragen werden door de minister afgewezen, omdat de jonge landbouwer geen daadwerkelijke en langdurige zeggenschap over de maatschap zou hebben. De appellante stelde dat de jonge landbouwer, die per 1 januari 2013 was toegetreden, wel degelijk blokkerende zeggenschap had, maar verweerder oordeelde dat er geen schriftelijke overeenkomst was die deze zeggenschap kon aantonen op het moment van de aanvraag.
De appellante had in de bezwaarfase een maatschapscontract ondertekend op 12 september 2015, maar dit was meer dan negen maanden na de relevante afspraken. Verweerder hanteert een coulancebeleid waarbij een schriftelijke overeenkomst als bewijs kan worden geaccepteerd als deze binnen negen maanden na het maken van de afspraken is ondertekend. Het College oordeelde dat de minister terecht het maatschapscontract niet had betrokken bij de beoordeling, omdat de termijn van negen maanden was overschreden.
Daarnaast heeft de appellante verzocht om vergoeding van kosten die zij in de bezwaarfase had gemaakt. Het College oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het bestreden besluit niet was herroepen. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 april 2018.