In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 april 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, ingediend door appellante op 12 mei 2015. Het primaire besluit van 18 april 2016, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door de minister gemotiveerd met het argument dat niet voldaan was aan het vereiste van blokkerende zeggenschap. Appellante heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 november 2016. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 5 maart 2018 is appellante niet verschenen, maar haar gemachtigde was aanwezig. Appellante stelde dat zij niet de bedoeling had om een beroep te doen op de Nationale reserve voor jonge landbouwers, maar op de Nationale reserve voor starters. De minister heeft echter gesteld dat de aanvraag terecht is beoordeeld op basis van de voorwaarden voor jonge landbouwers en dat de afwijzing terecht was. Het College heeft overwogen dat de aanvraag consistent was ingevuld en dat er geen kennelijke fout was gemaakt die de minister had moeten opmerken tijdens een summiere controle.
Het College heeft de argumenten van appellante verworpen en geconcludeerd dat de minister terecht geen betalingsrechten heeft toegewezen. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 10 april 2018, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Er zijn geen proceskosten vergoed, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.