ECLI:NL:CBB:2018:144

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
16/1297
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 april 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, ingediend door appellante op 12 mei 2015. Het primaire besluit van 18 april 2016, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door de minister gemotiveerd met het argument dat niet voldaan was aan het vereiste van blokkerende zeggenschap. Appellante heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 november 2016. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 5 maart 2018 is appellante niet verschenen, maar haar gemachtigde was aanwezig. Appellante stelde dat zij niet de bedoeling had om een beroep te doen op de Nationale reserve voor jonge landbouwers, maar op de Nationale reserve voor starters. De minister heeft echter gesteld dat de aanvraag terecht is beoordeeld op basis van de voorwaarden voor jonge landbouwers en dat de afwijzing terecht was. Het College heeft overwogen dat de aanvraag consistent was ingevuld en dat er geen kennelijke fout was gemaakt die de minister had moeten opmerken tijdens een summiere controle.

Het College heeft de argumenten van appellante verworpen en geconcludeerd dat de minister terecht geen betalingsrechten heeft toegewezen. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 10 april 2018, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Er zijn geen proceskosten vergoed, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1297
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2018 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante(gemachtigde: A.J. van der Sloot),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Sluimer).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2018. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellante heeft op 12 mei 2015 een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Het formulier voor die opgave bevat een rubriek “Regelingen”, waarbij als toelichting wordt gegeven: “Geef hieronder aan voor welke regelingen u in 2015 in aanmerking wilt komen, of waarvoor u uitbetaling wilt aanvragen”. Bij het onderdeel “Betalingsrechten” wordt als toelichting gegeven: “Wilt u in aanmerking komen voor toekenning van betalingsrechten? Geef dat hieronder aan, u kunt één van de drie mogelijkheden kiezen”. Vervolgens worden drie mogelijkheden genoemd: betalingsrechten aanvragen, betalingsrechten aanvragen en een beroep doen op de Nationale reserve voor starters en betalingsrechten aanvragen en een beroep doen op de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Achter elk van die mogelijkheden staan de vakjes “Ja” en “Nee”. Appellante heeft alleen het vakje voor het aanvragen betalingsrechten en een beroep op de Nationale reserve voor jonge landbouwers met “Ja” aangekruist. Verder kan in het formulier bij dit onderdeel “Betalingsrechten” een vakje worden aangekruist voor “Aanvraag uitbetaling Betalingsrechten en Vergroeningsbetaling” en “Aanvraag extra betaling jonge landbouwers”. Appellante heeft beide vakjes met “Ja” aangekruist. Voorts heeft appellante bij de rubriek “Jonge Landbouwers” de BSN-nummers van de jonge landbouwers en de startdatum zeggenschap opgegeven.
2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de door appellante bij de Gecombineerde opgave 2015 gedane aanvraag voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste van blokkerende zeggenschap.
3 In bezwaar heeft appellante aangegeven dat zij niet bedoeld heeft om een beroep te doen op de Nationale reserve voor jonge landbouwers, maar op de Nationale reserve voor starters en heeft zij verweerder verzocht om de aanvraag overeenkomstig aan te passen.
4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat hij de aanvraag van appellante terecht heeft beoordeeld aan de hand van de voorwaarden geldend voor toewijzing van betalingsrechten aan jonge landbouwers en dat hij deze aanvraag terecht heeft afgewezen. Gelet op het moment waarop appellante het verzoek tot aanpassing van de aanvraag heeft ingediend, kan dit verzoek alleen worden gehonoreerd als sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie (nr. AGR 49533/2002) (werkdocument). Verweerder zijn bij summier onderzoek van de aanvraag geen tegenstrijdigheden opgevallen. Om die reden meent verweerder dat het beroep van appellante op een kennelijk fout niet slaagt.
5 Appellante voert in beroep aan dat verweerder de kennelijke fout makkelijk had kunnen constateren bij een administratieve controle. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt onder meer dat de beide aandeelhouders [naam 2] en [naam 3] alleen/zelfstandig bevoegd zijn en aldus geen blokkerende zeggenschap hebben in het bedrijf, zodat het voor verweerder duidelijk moest zijn dat geen sprake is van jonge landbouwers en dat een fout is gemaakt bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2015. Bovendien heeft appellante geen goede reden om de Gecombineerde opgave 2015 bewust verkeerd in te vullen, omdat een betalingsrecht uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers net zoveel waard is als een betalingsrecht uit de Nationale reserve voor starters.
6.1
In vaste jurisprudentie heeft het College de benadering van verweerder aanvaard dat hij bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen het werkdocument hanteert. Het College heeft dat werkdocument zo uitgelegd en samengevat dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken als verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag kan vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave is van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juni 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BU3161). Het College ziet geen aanleiding hierover in het kader van Verordening 809/2014 anders te oordelen (zie de uitspraak van 8 juni 2017, ECLI:NL:CBB:2017:231).
6.2
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een kennelijke fout. De door appellante ingediende Gecombineerde opgave 2015 bevat geen innerlijke tegenstrijdigheden die na summier onderzoek hadden moeten opvallen. Het College stelt vast dat appellante de aanvraag consistent heeft ingevuld door naast het doen van een aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, ook een aanvraag te doen voor extra betaling jonge landbouwers en (ook) de nader gevraagde informatie over jonge landbouwers, bestaande uit het BSN-nummer van de als jonge landbouwers opgegeven personen en de startdatum zeggenschap, in te vullen. Het betoog van appellante dat het verweerder na controle van de in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel opgenomen gegevens duidelijk had moeten zijn dat materieel gezien niet aan de voorwaarden voor jonge landbouwers wordt voldaan – en dat reeds daarom sprake is van een kennelijke fout –, faalt. Een dergelijke meer inhoudelijke beoordeling valt buiten de reikwijdte van de in artikel 4 van Verordening 809/2014 bedoelde (summiere) administratieve controle. Het betoog van appellante dat er voor haar geen goede reden was om de opgave (bewust) verkeerd in te vullen, kan appellante evenmin baten. Het is niet de taak van verweerder zich te verdiepen in de motieven van de aanvrager (vergelijk de uitspraak van 7 juli 2017, ECLI:NL:CBB:2017:260).
6.3
Het vorenstaande betekent dat verweerder moest uitgaan van de aanvraag zoals appellante deze heeft ingediend en dat hij derhalve terecht geen betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers aan appellante heeft toegewezen.
7 Het beroep is ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.
w.g. H.G. Lubberdink w.g. C.E.C.M. van Roosmalen