Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaken tussen
[naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
niet-landbouwactiviteiten maximaal 90 dagen duren, een perceel toch als subsidiabele oppervlakte kan worden aangemerkt. Daaruit volgt, anders dan verweerder lijkt te betogen, niet dat als de niet-landbouwactiviteiten langer dan 90 dagen duren, zonder meer sprake is van noemenswaardige hinder voor de landbouwactiviteiten. Beoordeeld moet dus worden of de gelijktijdige uitoefening van de recreatieve activiteiten op het perceel werkelijke en niet onbelangrijke moeilijkheden of obstakels veroorzaakt voor de uitoefening door appellante van haar landbouwactiviteiten. Gelet op de aard, duur en intensiteit van het hiervoor genoemde recreatieve gebruik op het perceel is het College van oordeel dat, alles bij elkaar opgeteld, daarvan in dit geval sprake is en dat het perceel dus niet overwegend wordt gebruikt voor landbouwactiviteiten. Feitelijk wordt het perceel het gehele jaar gebruikt voor recreatieve activiteiten die de landbouwactiviteiten op het perceel belemmeren. Daarbij komt dat appellante op het perceel meerdere voetbalgoals en soortgelijke toestellen heeft staan, die mogelijk wel kunnen worden verplaatst, maar niettemin bij het maaien een obstakel vormen. In dat verband hecht het College ook waarde aan de aanwezigheid van de betonplaat met daarop speeltoestellen. Weliswaar heeft appellante die betonplaat niet als subsidiabele hectare opgegeven, maar de omvang en de ligging ervan in het perceel vormen een verdere aanwijzing voor het overwegende recreatieve gebruik van het perceel. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, zij bij de uitoefening van haar landbouwactiviteiten zelf geen hinder ervaart van de uitoefening van de recreatieve activiteiten, doet niet eraan af dat, zoals uit het voorgaande volgt, objectief gezien sprake is van noemenswaardige hinder. Gelet op het voorgaande heeft verweerder perceel 22 terecht niet aangemerkt als een overwegend voor landbouwactiviteiten gebruikt areaal, zodat het geen subsidiabele oppervlakte is.