In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 24 juni 2016, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard. De staatssecretaris van Economische Zaken had appellant een boete van € 300,- opgelegd wegens het niet naar waarheid opgeven van gewaspercelen in de Gecombineerde opgave 2014. Dit vormde een overtreding van de Meststoffenwet. Daarnaast was er een korting op de bedrijfstoeslag 2014 opgelegd, wat appellant als dubbele bestraffing aanvoerde.
Het College oordeelde dat er geen sprake was van dubbele bestraffing, omdat de korting op de bedrijfstoeslag was herroepen en dus niet meer van toepassing was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boete en de korting op de bedrijfstoeslag verschillende doelen dienden en dat de sancties die waren opgelegd op basis van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid niet als strafrechtelijk konden worden beschouwd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie had eerder geoordeeld dat dergelijke sancties bedoeld zijn om het beheer van EU-middelen te beschermen en niet om te straffen.
Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de lagere vaststelling van de bedrijfstoeslag geen bijzondere omstandigheid was die leidde tot een verlaging van de boete. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.