ECLI:NL:CBB:2017:459

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
16/683
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens onjuiste opgave gewaspercelen in gecombineerde opgave; ook lagere vaststelling bedrijfstoeslag; geen dubbele bestraffing

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 24 juni 2016, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard. De staatssecretaris van Economische Zaken had appellant een boete van € 300,- opgelegd wegens het niet naar waarheid opgeven van gewaspercelen in de Gecombineerde opgave 2014. Dit vormde een overtreding van de Meststoffenwet. Daarnaast was er een korting op de bedrijfstoeslag 2014 opgelegd, wat appellant als dubbele bestraffing aanvoerde.

Het College oordeelde dat er geen sprake was van dubbele bestraffing, omdat de korting op de bedrijfstoeslag was herroepen en dus niet meer van toepassing was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boete en de korting op de bedrijfstoeslag verschillende doelen dienden en dat de sancties die waren opgelegd op basis van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid niet als strafrechtelijk konden worden beschouwd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie had eerder geoordeeld dat dergelijke sancties bedoeld zijn om het beheer van EU-middelen te beschermen en niet om te straffen.

Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de lagere vaststelling van de bedrijfstoeslag geen bijzondere omstandigheid was die leidde tot een verlaging van de boete. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/683
16005
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2017 op het hoger beroep van:

[naam] , te [plaats] , appellant

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2016, kenmerk LEE 15/4572, in het geding tussen
appellant
en

de staatssecretaris van Economische Zaken (de staatssecretaris)

(gemachtigden: mr. A.H. Spriensma-Heringa en mr. J.H. Eleveld).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2016 (aangevallen uitspraak).
De staatssecretaris heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1. Het geschil betreft een boete van € 300,- die de staatssecretaris aan appellant heeft opgelegd. Reden daarvoor is dat appellant (zoals blijkt uit een Rapport fysieke controles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 4 september 2014) het Overzicht gewaspercelen bij de Gecombineerde opgave 2014 niet naar waarheid heeft aangeleverd. Dit vormt een overtreding van artikel 124 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, in samenhang gelezen met artikel 26, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en artikel 34, aanhef en onder c, van de Meststoffenwet (Msw). Ter zake van deze overtreding kan de staatssecretaris een bestuurlijke boete opleggen op grond van artikel 51 van de Msw. Aan appellant is vanwege de onjuiste opgave van gewaspercelen een korting op de bedrijfstoeslag 2014 opgelegd op basis van tweemaal de afgekeurde oppervlakte die meetelt in de sanctieberekening.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Anders dan appellant bij de rechtbank had betoogd, oordeelde de rechtbank dat geen sprake was van een dubbele bestraffing van dezelfde overtreding.
3. Niet is in geschil dat appellant de overtreding heeft begaan. In hoger beroep is tussen partijen wel in geschil of de staatssecretaris had moeten afzien van het opleggen van een boete. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat sprake is van dubbele bestraffing, nu hij niet alleen is beboet, maar ook een korting opgelegd heeft gekregen op de bedrijfstoeslag 2014. Oorzaak van zowel boete als de korting is 'hetzelfde feit', namelijk het niet juist aangeven van de percelen landbouwgrond die appellant in 2014 in gebruik had, aldus appellant.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.
Het College stelt het volgende voorop.
5. Bij besluit van 20 november 2014 heeft de staatssecretaris appellant een korting van 1% opgelegd op alle subsidies van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid die appellant in 2014 heeft aangevraagd. In bezwaar – bij besluit van 27 mei 2015 – heeft de staatssecretaris het besluit echter herroepen, zodat de korting is vervallen. De uitspraak van het College van 17 november 2016 (zaaknummer 15/423, ECLI:NL:CBB:2016:362) op het beroep van appellant tegen het besluit van 27 mei 2015 heeft daarin geen wijziging gebracht. Nu het besluit van 20 november 2014 is herroepen, geeft dit besluit al daarom geen dubbele bestraffing met het boetebesluit dat nu aan de orde is.
6. Bij besluit van 30 april 2015 tot vaststelling van de bedrijfstoeslag 2014 heeft de staatssecretaris deze bedrijfstoeslag vastgesteld op € 0,-. Bij beslissing op bezwaar van 11 november 2015 is dit besluit gedeeltelijk herroepen. De staatssecretaris heeft de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 3.418,12. Daarbij heeft de staatssecretaris de afgekeurde oppervlakte van steun uitgesloten en daarnaast, vanwege de onjuiste opgave van gewaspercelen, tweemaal de ten onrechte opgegeven oppervlakte van steun uitgesloten. Een en ander heeft geresulteerd in een vermindering van de over 2014 toegekende bedrijfstoeslag van in totaal € 1.548,27. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 11 november 2015.
7. Het College overweegt als volgt over de hogerberoepsgrond dat sprake is van dubbele bestraffing. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft in bestendige jurisprudentie geoordeeld dat sancties die zijn uitgevaardigd op grond van verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) niet strafrechtelijk van aard zijn (zie de arresten van 18 november 1987, Maizena, C-137/85, ECLI:EU:C:1987:493, 27 oktober 1992, Duitsland/Commissie, C-240/90, ECLI:EU:C:1992:408, 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C-210/00, ECLI:EU:C:2002:440, en het arrest van 5 juni 2012 in de zaak C‑489/10, Bonda, in het bijzonder punt 36 tot en met 46, ECLI:EU:C:2012:319; zie ook de uitspraak van het College van 16 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:90)). In het arrest Bonda heeft het Hof uitdrukkelijk geoordeeld dat GLB-sancties, zoals een korting op de bedrijfstoeslag, tot doel hebben om het beheer van de middelen van de Europese Unie te beschermen. Daarnaast vinden dergelijke sancties alleen toepassing indien een subsidieaanvraag is ingediend. Ook hieruit volgt dat zulke sancties geen bestraffend karakter hebben. Het aanvullend door de staatssecretaris uitsluiten van steun van tweemaal de afgekeurde oppervlakte levert daarom, zoals ook de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen dubbele bestraffing van dezelfde overtreding op. Dit brengt mee dat geen sprake is van schending van het beginsel van ne bis in idem zoals dat volgt uit artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In dezelfde zin heeft de Hoge Raad geoordeeld in zijn arrest van 14 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:241).
8. De lagere vaststelling van de bedrijfstoeslag is ook geen bijzondere omstandigheid die moet leiden tot verlaging van de boete. Er is immers, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake van dubbele bestraffing. De boete en de uitsluiting van steun dienen bovendien een ander doel.
9. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Voor een proceskostenveroordeling is reeds hierom geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. A. Venekamp en mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. X.M. Born, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.
w.g. H.L. van der Beek De griffier is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen