ECLI:NL:CBB:2017:442
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- R.R. Winter
- H.A.B. van Dorst-Tatomir
- T.P.J.N. van Rijn
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bestuurlijke boetes opgelegd aan melkveehouder wegens overtreding van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de staatssecretaris van Economische Zaken. Appellant, een melkveehouder, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroepen tegen de besluiten van de staatssecretaris ongegrond had verklaard. De staatssecretaris had appellant twee bestuurlijke boetes opgelegd van € 45.000,- voor overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) in de jaren 2010 en 2011. De boetes waren opgelegd omdat appellant niet onder de gebruiksnormen was gebleven en de staatssecretaris had geconcludeerd dat appellant niet de feitelijke beschikkingsmacht had over de percelen die hij had opgegeven als landbouwgrond.
De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat appellant in 2010 en 2011 niet de feitelijke beschikkingsmacht had over de percelen, en dat deze percelen niet konden worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende landbouwgrond. Appellant voerde aan dat hij wel degelijk de beschikking had over de percelen en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet de feitelijke beschikkingsmacht had. Het College overwoog dat de feitelijke beschikkingsmacht essentieel is voor de beoordeling of de grond tot het bedrijf behoort. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar matigde de boetes met 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De boetes werden vastgesteld op € 42.750,- per jaar voor 2010 en 2011.
De uitspraak benadrukt het belang van feitelijke beschikkingsmacht in het kader van de Meststoffenwet en de voorwaarden waaronder grond als landbouwgrond kan worden aangemerkt. Het College vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de hoogte van de boetes betrof, en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van appellant.