ECLI:NL:CBB:2016:265
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- R.R. Winter
- H.L. van der Beek
- C.M. Wolters
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bestuurlijke boete voor overtreding van de Meststoffenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een melkveehouder tegen een bestuurlijke boete die hem was opgelegd door de staatssecretaris van Economische Zaken wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw). De appellant, die zijn bedrijf heeft in [plaats], kreeg de boete opgelegd na onderzoeken door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die aantoonden dat hij in 2011 de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen had overschreden. De staatssecretaris concludeerde dat de appellant niet onder de gebruiksnormen was gebleven, met een overschrijding van 2.301 kg voor dierlijke meststoffen en 2.472 kg voor stikstof. De appellant betwistte de beslissing van de staatssecretaris, met name de kwalificatie van een perceel bij [locatie 2] als niet zijnde landbouwgrond, wat cruciaal was voor de berekening van de gebruiksnormen.
De rechtbank Noord-Nederland had eerder de uitspraak van de staatssecretaris bevestigd, waarbij het perceel bij [locatie 2] niet werd meegeteld in de berekening van de gebruiksnormen. De rechtbank oordeelde dat het perceel niet als landbouwgrond kon worden aangemerkt, omdat het de bestemming 'Industrie' had en niet daadwerkelijk voor landbouwdoeleinden werd gebruikt. De appellant voerde aan dat de bestemming van het perceel in 2011 nog niet was gerealiseerd en dat er wel degelijk gras op het perceel groeide dat geschikt was voor veevoer. Hij stelde ook dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere percelen in vergelijkbare situaties wel als landbouwgrond werden aangemerkt.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris terecht het perceel bij [locatie 2] buiten beschouwing had gelaten. Het College benadrukte dat de bestemming van de grond en het feitelijke gebruik bepalend zijn voor de kwalificatie als landbouwgrond. De appellant had niet aangetoond dat er daadwerkelijk landbouwactiviteiten op het perceel plaatsvonden. Het College concludeerde dat de staatssecretaris bevoegd was om de bestuurlijke boete op te leggen en dat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.