In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rundveehouder en de staatssecretaris van Economische Zaken. De rundveehouder, appellant, had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wet Dieren. De staatssecretaris had hem verplicht om maatregelen te nemen om de leefomstandigheden van zijn runderen te verbeteren. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze last en het kostenbesluit dat volgde op de uitvoering van de bestuursdwang, waarbij 88 runderen in bewaring waren genomen en kosten van € 53.312,25 in rekening waren gebracht.
De rechtbank oordeelde dat de last onder bestuursdwang disproportioneel was, omdat de maatregelen die appellant moest nemen niet in verhouding stonden tot de gevolgen van de bestuursdwang. De kosten mochten daarom niet ten laste van appellant worden gebracht. Het College oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat de opgelegde maatregelen noodzakelijk waren en dat de situatie van de runderen niet zo ernstig was dat de ingrijpende maatregel van bestuursdwang gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het kostenbesluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van proportionaliteit in bestuursrechtelijke handhaving en de zorgplicht van de overheid om ervoor te zorgen dat de opgelegde maatregelen in verhouding staan tot de overtredingen.