In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een agrarisch ondernemer, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn melkveefosfaatreferentie (MVFR) door de staatssecretaris, die deze had vastgesteld op 34 kg fosfaat. Na een bezwaarprocedure en een herziening van het besluit, werd de MVFR herzien naar 377 kg fosfaat. De appellant handhaafde zijn beroep, omdat hij vond dat de Belgische blauwe koeien, die hij hield, ten onrechte niet waren meegeteld bij de berekening van de MVFR.
Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris met het bestreden besluit II een nieuw besluit op bezwaar had genomen, waarmee het eerdere besluit was ingetrokken. Het College oordeelde dat het beroep van de appellant van rechtswege ook betrekking had op het nieuwe besluit. De appellant voerde aan dat het nieuwe besluit niet volledig tegemoetkwam aan zijn bezwaar, maar het College oordeelde dat de staatssecretaris de MVFR correct had berekend volgens de Meststoffenwet. Het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft het College de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 990,-, en het betaalde griffierecht van € 167,- aan de appellant te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd ondertekend door de rechters en de griffier.