ECLI:NL:CBB:2017:222

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
17/920
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake inschrijving handelsregister en bezwaar tegen besluit van de Kamer van Koophandel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 juli 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van de Kamer van Koophandel. Verzoekster, Beheer en Verhuur Quodlibet B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de inschrijving van een nevenvestiging van de derde-partij, Logis.P B.V., in het handelsregister. De inschrijving betreft een adres in Zwolle, waar verzoekster het pand in eigendom heeft en waar een huurovereenkomst is gesloten met Trits Professional Services B.V., die gelieerd is aan de derde-partij. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening is dat de inschrijving onjuist is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel bij besluit van 18 april 2017 de opgave van de derde-partij betreffende de inschrijving heeft opgenomen, ondanks het bezwaar van verzoekster. Tijdens de zitting op 18 juli 2017 is gebleken dat verzoekster eerder al bezwaar had gemaakt tegen een soortgelijke inschrijving. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Kamer van Koophandel onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de opgave van de derde-partij, maar dat dit niet betekent dat er direct een voorlopige voorziening getroffen moet worden.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen onverwijlde spoed is die het treffen van een voorlopige voorziening vereist, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/920
24300
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Beheer en Verhuur Quodlibet B.V., te Zwolle, verzoekster

(gemachtigde: mr. H.J. Smit),
en

de Kamer van Koophandel, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Logis.P B.V., te Zwolle,

(gemachtigde: mr. J. Wind).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 heeft verweerder een opgave van de derde-partij betreffende de inschrijving van een nevenvestiging op het adres [adres 1] te Zwolle in het handelsregister opgenomen, alsook dit adres als bezoekadres van de derde-partij ingeschreven.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2017.
Verzoekster, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] , is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij, vertegenwoordigd door
[naam 3] , is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Verzoekster heeft het pand aan de [adres 1] te Zwolle in eigendom. Verzoekster heeft in juli 2016 een huurovereenkomst gesloten met Trits Professional Services B.V. ten behoeve van de huur van kantoorruimte in dit pand. Trits Professional Services B.V. is gelieerd aan de derde-partij.
2.2
Bij besluit van 8 september 2016 heeft verweerder de opgave van de derde-partij betreffende de inschrijving van haar hoofdvestiging op het adres [adres 1] te Zwolle in het handelsregister opgenomen. Verzoekster heeft verweerder in november 2016 laten weten dat deze inschrijving onjuist is. Vast is komen te staan dat de door de derde-partij bij de opgave overgelegde huurovereenkomst niet als zodanig is gesloten. Daarop heeft de derde-partij een verzoek gedaan tot rectificatie van de inschrijving, namelijk door het wijzigen van het adres [adres 1] naar [adres 2] te Zwolle. Bij besluit van 8 december 2016 heeft verweerder deze rectificatie ingeschreven in het handelsregister.
2.3
Bij besluit van 18 april 2017 heeft verweerder de opgave van de derde-partij betreffende de inschrijving van een nevenvestiging op het adres [adres 1] te Zwolle in het handelsregister opgenomen, alsook dit adres als bezoekadres voor de derde-partij ingeschreven. Bij deze opgave is de huurovereenkomst tussen verzoekster en Trits Professional Services B.V. overgelegd.
2.4
Verzoekster heeft per mail van 1 mei 2017 bij verweerder aangegeven dat voornoemde inschrijvingen onjuist zijn.
2.5
Verweerder heeft verzoekster per mail van 2 mei 2017 bericht dat verweerder gelet op de overgelegde huurovereenkomst geen aanleiding ziet om de registratie direct aan te passen.
2.6
Verzoekster heeft vervolgens op 9 mei 2017 verweerder in kort geding gedagvaard bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. In het vonnis van 23 juni 2017 is verzoekster (deels) niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, omdat beslissingen van verweerder omtrent inschrijvingen in het handelsregister blijkens de Handelsregisterwet 2007 worden beschouwd als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat.
Ontvankelijkheid
3. Verweerder heeft de dagvaarding van verzoekster van 9 mei 2017 als bezwaarschrift aangemerkt. Verzoekster heeft ter zitting bevestigd dat voornoemde dagvaarding kan worden gezien als bezwaarschrift. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is voornoemde dagvaarding derhalve aan te merken als bezwaarschrift. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat dit bezwaarschrift in ieder geval is gericht tegen het besluit van 18 april 2017.
3.1
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder zich in het kader van de heroverweging in bezwaar dient te beraden over de vraag of ook de e-de mail van verzoekster van 1 mei 2017 kan worden aangemerkt als (pro-forma) bezwaarschrift tegen het besluit van 18 april 2017. Voor zover verweerder de elektronische weg niet heeft opengesteld voor het indienen van een bezwaarschrift, had verzoekster op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid dienen te worden gesteld het eventuele verzuim te herstellen. In zekere zin is dit overigens gebeurd met voornoemde dagvaarding.
Voorts dient verweerder zich in het kader van de heroverweging te beraden over de vraag of de weigering om de registratie direct aan te passen, zoals opgenomen in de e-mail van verweerder van 2 mei 2017, niet ook moet worden aangemerkt als een besluit. De als bezwaarschrift aangemerkte dagvaarding van 9 mei 2017 zou dan eveneens hiertegen gericht zijn.
3.2
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van connexiteit in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
Inhoudelijk
4. Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte weigert de inschrijving van de derde-partij ongedaan te maken, terwijl verweerder weet dat die opgave niet klopt. Verweerder heeft volgens verzoekster de opgave onvoldoende geverifieerd door na te laten naar een huurcontract dan wel toestemmingsverklaring van verzoekster te vragen. Dit klemt te meer gezien de gang van zaken omtrent eenzelfde opgave in september 2016, aldus verzoekster.
4.1
Verweerder wijst op de huurovereenkomst die bij de opgave door de derde-partij is overgelegd en in het bijzonder op artikel 6.3 van de algemene voorwaarden behorende bij deze overeenkomst.
5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Handelsregisterbesluit 2008, voor zover van belang, onderzoekt de Kamer of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is.
Ingevolge het derde lid gaat de Kamer, indien overtuigd dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, onverwijld over tot inschrijving.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, kan de Kamer weigeren om tot inschrijving over te gaan indien de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
5.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder gerede twijfel had moeten hebben over de juistheid van de opgave van de derde-partij ten aanzien van het adres [adres 1] te Zwolle, gelet ook op de eerdere procedure omtrent de opgave van de derde-partij in september 2016. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
5.2
In september 2016 heeft de derde-partij een opgave gedaan inhoudende dat haar hoofdvestiging op het adres [adres 1] te Zwolle diende te worden ingeschreven. Naar aanleiding van de melding van verzoekster dat deze inschrijving onjuist is, heeft verweerder de inschrijving uiteindelijk, gezien ook de daarna gewijzigde opgave van de derde-partij, op
8 december 2016 gewijzigd naar het adres [adres 2] te Zwolle. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder deze voorgeschiedenis had moeten betrekken bij het besluit van 18 april 2017. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting erkend dat dit ten onrechte niet is gebeurd en dit in de bezwaarprocedure zal worden hersteld.
5.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verschilt onderhavige opgave van derde-partij met de gedane opgave in september 2016. Bij de thans in geding zijnde opgave is door de derde-partij de huurovereenkomst met Trits Professional Services B.V. uit juli 2016 overgelegd, waarvan verzoekster niet heeft ontkend dat deze huurovereenkomst daadwerkelijk is gesloten, anders dan de overeenkomst die bij de opgave in september 2016 was overgelegd. Dit betekent dat verweerder mocht uitgaan van deze huurovereenkomst, waarin het mogelijk wordt gemaakt de gehuurde kantoorruimte onder te verhuren of in gebruik te geven aan een groepsmaatschappij. Niet in geschil is dat de derde-partij is aan te merken als een dergelijke geroepsmaatschappij.
5.4
Anders dan verzoekster betoogt, behoeft verweerder geen (nader) onderzoek te doen, nu de juistheid van de van de opgave de verantwoordelijkheid blijft van degene die opgaveplichtig is of daartoe bevoegd is. Zoals het College eerder heeft overwogen, is de opvatting dat verweerder dient in te staan voor de juistheid en volledigheid van de door haar verwerkte gegevens, een te ruime interpretatie van de van toepassing zijnde bepalingen, die niet verenigbaar is met doel, strekking en reikwijdte ervan (uitspraak van 1 december 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BU7274). Daar komt bij dat verweerder terecht heeft aangevoerd dat het handelsregister in deze, anders dan verzoekster meent, niet constitutief is en verweerder derhalve geen civielrechtelijke feiten vaststelt (vgl. uitspraak van 30 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:114). Hieruit volgt dat, anders dan verzoekster meent, verweerder zich niet behoeft te vergewissen van de feitelijke situatie ter plaatse.
5.5
Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat gezien voornoemde huurovereenkomst geen gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave. De omstandigheid dat thans een civiele procedure aanhangig is omtrent voornoemde huurovereenkomst, waarbij door verzoekster vernietiging hiervan is gevorderd, doet hier niet aan af. Zolang de gevorderde vernietiging niet door de civiele rechter is toegewezen mag verweerder van het bestaan van de huurovereenkomst uitgaan. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor de verwachting dat het besluit van 18 april 2017 in bezwaar niet in stand kan blijven. Al hetgeen verzoekster heeft aangevoerd omtrent de civielrechtelijke aspecten van het geschil met derde-partij omtrent de huurovereenkomst staat niet ter beoordeling van de bestuursrechter.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Verder is niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Ingevolge artikel 36 van de Handelsregisterwet 2007 heeft verweerder in het handelsregister immers aangetekend dat de inschrijving in onderzoek is. Daarmee is voor derden kenbaar dat zij niet zonder meer kunnen uitgaan van de juistheid van de inschrijving. Gelet hierop is geen sprake van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening derhalve af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.
w.g. Verbeek w.g. Verhoeven