Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2017 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. R. Halfens),
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, (de minister)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank acht daarbij van belang dat de gestelde overtreding op 29 juni 2014, een dag na de inspectie, aan eiseres is gemeld, zij het door een andere inspecteur dan de assistent-inspecteurs/toezichthouders die de overtreding een dag eerder hebben waargenomen, en dat op 7 juli 2014 een ‘kennisgeving boeterapport’ aan eiseres is verzonden waarin als constatering is vermeld dat in het horecabedrijf met personeel minimaal 5 personen stonden te roken en als overtreding artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet en de omschrijving van dit artikel. Voorts is in dit geval geen sprake van bevindingen die zodanig summier en algemeen zijn verwoord dat zij onvoldoende inzicht bieden in de feiten en omstandigheden die aan de boeteoplegging ten grondslag liggen, nu de situatie op 28 juni 2014 door de assistent-inspecteurs/toezichthouders zeer gedetailleerd is beschreven in het relaas van bevindingen van 9 juli 2014. Ook het tijdsverloop van 2,5 maand tussen de gestelde overtreding op 28 juni 2014 en toezending van het proces-verbaal van 1 september 2014 leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Niet kan worden gezegd dat eiseres in dit geval de mogelijkheid tot het voeren van een inhoudelijk verweer (vrijwel) geheel is ontnomen.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellante verwijst in hoger beroep opnieuw naar de uitspraak van het College van 12 september 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:166), waarin volgens appellante het College kort samengevat heeft geoordeeld dat door de onzorgvuldige werkwijze van de minister de mogelijkheid tot het voeren van een inhoudelijk verweer vrijwel geheel onmogelijk was. Appellante is van mening dat deze situatie zich hier wederom voordoet. Daartoe betoogt zij - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende.