Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 augustus 2016 in de zaak tussen
en [naam 2](appellante), te [plaats] , appellanten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toepassing van een randvoorwaardenkorting van 20% op landbouwsubsidies voor het jaar 2011. De staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder, heeft deze korting opgelegd vanwege de niet-naleving van de randvoorwaarde die het telen van erosiebevorderend gewas op hellingen met een hellinglengte van 50 meter of meer en een hellingspercentage van 2% of meer verbiedt. Appellanten, die in beroep zijn gegaan tegen deze beslissing, hebben hun standpunt gehandhaafd dat de randvoorwaardenkorting kwalificeert als een punitieve sanctie en dat het hellingspercentage niet correct is vastgesteld.
Het College heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van appellanten overeenkomen met die in een eerdere zaak die bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanhangig was. De Afdeling had in die zaak geoordeeld dat de randvoorwaardenkorting geen punitieve sanctie is en dat de gegevens die door verweerder zijn gebruikt voor de vaststelling van het hellingspercentage correct zijn. Het College heeft deze overwegingen overgenomen en geconcludeerd dat appellanten opzettelijk de randvoorwaarden hebben overtreden.
De uitspraak van het College, gedaan op 11 augustus 2016, bevestigt de beslissing van de staatssecretaris en verklaart het beroep van appellanten ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten bestaat.