ECLI:NL:CBB:2016:238

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
15/385
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor duurzame stallen op basis van beoordelingscriteria

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen V.O.F. en de staatssecretaris van Economische Zaken over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling LNV-subsidies. De appellante had een aanvraag ingediend voor een investering van € 1.087.015,63 voor de bouw van een nieuwe kraamopfokstal voor 300 varkens. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet voldeed aan de gestelde criteria en onvoldoende punten had behaald in de rangschikking van aanvragen. De appellante stelde dat haar aanvraag ten onrechte was afgewezen en dat er meer punten toegekend hadden moeten worden voor dierenwelzijn, milieu en economische haalbaarheid. Het College overwoog dat de beoordelingscommissie de aanvragen had gescoord op basis van verschillende criteria en dat de appellante niet in aanmerking kwam voor subsidie omdat haar aanvraag onder de knip viel. Het College concludeerde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordelingscriteria en de gelijke behandeling van aanvragen in het kader van de subsidieprocedure.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/385
27811

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2016 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ing. R.J.J.M. Brom),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen (de Regeling), afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de afwijzing van de subsidieaanvraag gehandhaafd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft voor het verweer verwezen naar het bestreden besluit.
Partijen hebben nadien ieder nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016, waarbij namens appellante [naam 2] is verschenen, bijgestaan door [naam 3] , en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 4] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante heeft een aanvraag voor verlening van subsidie op grond van de Regeling ingediend voor een investering van € 1.087.015,63,- ten behoeve van de bouw van een nieuwe kraamopfokstal voor 300 varkens. Het plan voorziet in kraamopfokhokken van 5 m2. In de subsidieprocedure worden de aanvragen gerangschikt op basis van een onderlinge vergelijking. De aanvragen zijn door een beoordelingscommissie gescoord op de onderdelen dierenwelzijn, diergezondheid, milieu, marktintroductie, arbeid, ammoniak en economische haalbaarheid en perspectief. Verweerder heeft voor de eerste 45 aanvragen met de hoogste score tot aan het gestelde plafond subsidie verleend. De zogenaamde knip ligt op 96,19 punten. Appellantes aanvraag is bij het primaire besluit geëindigd op plaats 57 met een eindscore van 92,78 punten. In het bestreden besluit heeft verweerder alsnog punten toegekend voor het onderdeel hogedruk koelsysteem, waardoor de aanvraag een eindscore heeft van 93,91 punten en is geëindigd op plaats 51.
1.2.
Verweerder heeft de subsidieaanvraag van appellante afgewezen omdat, samengevat, het subsidiebudget voor 2014 onvoldoende is om alle aanvragen die aan de voorwaarden voldoen goed te keuren. De aanvraag van appellante is door de op grond van de Regeling ingestelde commissie te laag gerangschikt om voor subsidie in aanmerking te komen. De investeringen leiden wel tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem, maar zijn minder duurzaam dan andere aanvragen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aangevoerd dat niet voor alle investeringen die in de ogen van de aanvrager duurzaam zijn, door de commissie punten zijn toegekend omdat is gekeken naar de mate waarin de investering een significante verbetering oplevert ten opzichte van de situatie in een normstal. Verweerder is van mening dat de in de aanvraag van appellante voorziene oppervlakte per gespeende big in het opfokkraamhok te gering is, omdat in de komende jaren een groei van het aantal gespeende biggen per zeug is te verwachten, waardoor het aantal opfokbiggen van 12,2 per zeug in 2013 tot 13,5 per zeug in 2020 zal stijgen. De zonnepanelen zijn niet in de aanvraag opgenomen, zodat hiervoor geen punten kunnen worden toegekend.
3. Appellante meent allereerst dat aan haar aanvraag ten onrechte geen punten zijn toegekend op het onderdeel dierenwelzijn voor extra ruimte voor opfokbiggen. Zij stelt dat haar vennootschap nog een bedrijfslocatie heeft met een overaanbod aan gespeende biggenplaatsen. Zij is voornemens om deel te nemen aan het “Beter Leven”-certificaat, dat verplicht om per big 0,4 m2 oppervlak te hanteren. Dit betekent dat ook als de biggenproductie zou stijgen – zoals verweerder stelt – de biggen verplaatst zullen moeten worden naar de andere bedrijfslocatie, zodat appellante kan blijven voldoen aan de door “Beter Leven” en de fiscale MIA/VAMIL-regeling gestelde oppervlakte-eis. Daarnaast merkt appellante op dat verweerder fokkerijen ertoe wil bewegen om hun zeugen minder biggen te laten werpen met als doel het uitvalspercentage van biggen in de kraamstal te verlagen. Dit betekent dat verweerder bij de berekening van de oppervlakte per big in 2020 ten onrechte is uitgegaan van 13,5 gespeende biggen per zeug. Zij meent verder dat aan haar aanvraag op de onderdelen diergezondheid, milieu, arbeidsomstandigheden, economische haalbaarheid en perspectief punten hadden moeten worden toegekend vanwege het kraamopfokhok. Dit hok is beter voor de diergezondheid omdat dieren niet worden verplaatst en dat scheelt arbeid en geeft minder verkeersbewegingen wat goed is voor het milieu. Ook leveren de biggen vanwege het “Beter Leven”-certificaat meer op waardoor het economisch perspectief verbetert. Appellante meent ten slotte dat verweerder de zonnepanelen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 2:37 van de Regeling verstrekt verweerder op aanvraag steun aan onder meer houders van varkens voor een investering in een integraal duurzame stal of houderijsysteem. Hieronder wordt op grond van bijlage 2 van de Regeling – kort gezegd – verstaan: een stal of houderijsysteem dat voldoet aan bovenwettelijke normen op het gebied van dierenwelzijn en minimaal voldoet aan wettelijke normen op de gebieden: milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpasbaarheid en arbeidsomstandigheden. Per jaar geldt een subsidieplafond.
4.2
Het College heeft in procedures als hier aan de orde meermaals het standpunt van verweerder onderschreven dat, vanuit het oogpunt van gelijke behandeling, uitsluitend de inhoudelijke informatie die door aanvragers voor het einde van de aanvraagperiode is verstrekt, bij de beoordeling kan worden betrokken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 6 november 2013, ECLI:NL:CBB:2013:224). Appellante heeft de zonnepanelen niet in haar aanvraag voor subsidie opgenomen, zodat verweerder deze bij de beoordeling van de aanvraag terecht buiten beschouwing heeft gelaten.
4.3
Het College stelt verder vast dat op de onderdelen diergezondheid en arbeid punten kunnen worden verkregen voor een kraamopfokhok. De aanvraag van appellante heeft op deze onderdelen het maximaal te behalen aantal punten gekregen. Het betoog van appellante dat voor het kraamopfokhok ten onrechte geen punten zijn toegekend op de onderdelen diergezondheid en arbeid is dus niet juist.
4.4
Uit de scoringslijsten blijkt dat voor de onderdelen milieu en economisch perspectief en haalbaarheid voor het hebben van een kraamopfokhok geen punten kunnen worden verkregen. Het College begrijpt de beroepsgrond van appellante dat aan haar aanvraag op deze onderdelen punten hadden moeten worden toegekend aldus dat zij meent dat de beoordelingscommissie het hebben van een kraamopfokhok ten onrechte niet bij de beoordeling van deze onderdelen heeft betrokken. Ter zitting heeft [naam 4] , lid van de beoordelingscommissie, toegelicht dat er geen punten te verkrijgen zijn voor een kraamopfokhok op het onderdeel milieu omdat de bijdrage aan het milieu te beperkt is. Bij economisch perspectief en haalbaarheid wordt naar de stal als geheel gekeken en niet naar de afzonderlijke onderdelen. Het College ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het puntenverdeelsysteem op deze onderdelen onredelijk of anderszins onjuist is, zodat verweerder zijn besluitvorming hierop mocht baseren. Het College stelt verder vast dat de aanvraag van appellante op het onderdeel economisch perspectief en haalbaarheid alleen geen punten heeft gekregen voor het hebben van een vergunning en dat verder het maximum te behalen punten is toegekend. De conclusie is daarom dat het betoog van appellante dat aan haar aanvraag op de onderdelen milieu en economisch perspectief en haalbaarheid vanwege het kraamopfokhok meer punten hadden moeten toegekend niet slaagt.
4.5
Het College stelt vast dat op het onderdeel dierenwelzijn voor extra ruimte voor opfokbiggen maximaal twee punten te verkrijgen zijn. Indien alsnog twee punten aan de aanvraag van appellante worden toegekend, zou de aanvraag echter nog steeds onder de knip vallen en zou appellante om die reden niet in aanmerking komen voor de gevraagde subsidie. Dat betekent dat appellante met haar betoog over de door verweerder gehanteerde oppervlakte per opfokbig en de in dat kader aangevoerde argumenten niet het resultaat kan bereiken wat zij wenst, namelijk alsnog toekenning van de gevraagde subsidie. Het College kan en zal dit punt daarom buiten bespreking laten. Om dezelfde reden gaat het College eraan voorbij dat ter zitting is gebleken dat de aanvraag vanwege extra ruimte voor opfokbiggen in ieder geval één punt extra had moeten krijgen.
5. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, mr. A. Venekamp en mr. T.P.J.N. van Rijn, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.
w.g. H.B. van Gijn w C. C.M. Leliveld