Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2016 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant,
[betrokkene] RA(betrokkene)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een klacht is behandeld die door appellant is ingediend tegen betrokkene, een registeraccountant die als vereffenaar was aangesteld van een ontbonden vennootschap onder firma (VOF). De accountantskamer had de klacht, die negenenzestig klachtonderdelen omvatte, ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat betrokkene ernstig tekortgeschoten was in zijn taken als vereffenaar, met name in de wijze waarop hij de vereffening van de VOF had vormgegeven. De klacht richtte zich onder andere op de aanpak van de huurovereenkomst van het bedrijfspand, het verzuim om vennoten bij te laten storten, en het vaststellen van cijfers van de onderneming.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de grieven van appellant in hoger beroep beoordeeld. Het College oordeelde dat de accountantskamer de klacht op een juiste wijze had samengevat en dat de grieven van appellant niet voldoende onderbouwd waren. Het College concludeerde dat betrokkene zijn taak als vereffenaar naar beste eer en geweten had uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat hij de fundamentele beginselen van de Verordening Gedragscode (VGC) had geschonden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de accountantskamer bleef in stand.