ECLI:NL:CBB:2016:205

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
15/581
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing registratie overdracht melkquotum door College van Beroep voor het Bedrijfsleven

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen Maatschap [naam 1] en [naam 2] als appellante en de staatssecretaris van Economische Zaken als verweerder. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om registratie van een overdracht van melkquotum. Het primaire besluit van 8 januari 2015, waarbij het verzoek werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 18 juni 2015. Appellante stelde dat zij recht had op de registratie van de overdracht van 142.914 kilogram melkquotum, maar verweerder betwistte de bevoegdheid van appellante om deze overdracht te registreren. Het College oordeelde dat de C.V. als vervreemder van het quotum moest worden aangemerkt en dat appellante als verkrijger gezamenlijk met de C.V. verweerder op de hoogte moest stellen van de overdracht. Het College concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat de C.V. niet had ingestemd met de overdracht en dat appellante niet bevoegd was om het meldingsformulier te ondertekenen namens de C.V. De beroepsgrond van appellante dat zij volledig had geïnformeerd en dat verweerder had ingestemd met de registratie, werd verworpen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/581
10835

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2016 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , appellante

(gemachtigde: mr. E. Zonderland-Knijn),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. J.T. Bonhof, L.J. Koers en A.P. van Houten).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek om registratie van een overdracht van quotum met grond aan appellante afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Voor appellante is verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[naam 1] heeft met [naam 3] en [naam 4] de commanditaire vennootschap [naam 5] C.V. per 2 januari 2009 opgericht. [naam 3] en [naam 4] zijn daarbij de beherende vennoten (beherende vennoten sub 1 en 2) en [naam 1] is de commanditaire vennoot. De bepalingen van deze commanditaire vennootschap zijn schriftelijk vastgelegd in een onderhandse akte, die is geregistreerd. Vanwege het feit dat [naam 1] met [naam 2] een maatschap was aangegaan en de bepalingen aanpassing behoefden, is de vennootschapsakte (de akte) in zijn geheel opnieuw vastgesteld. Daarbij is de maatschap commanditaire vennoot geworden. De commanditaire vennootschap draagt de naam [naam 6] (de C.V.).
1.2
Volgens artikel 3 van de akte is de vennootschap aangegaan voor bepaalde tijd met ingang van 1 januari 2010 voor de duur van vier jaar. Zij eindigt mitsdien op
31 december 2014. In artikel 4, aanhef en onder B, sub V, van de akte staat dat de beherende vennoot 1 het gebruik en genot van de hem in eigendom toebehorende referentiehoeveelheid melk als bedoeld in de Regeling Superheffing en Melkpremie 2008 van 190.319 kilogram, melkprijsjaar 2009/2010, met een vetpercentage van 4,50% heeft ingebracht. In artikel 4, aanhef en onder D, sub IX, van de akte staat dat appellante het gebruik en genot van de haar in eigendom toebehorende referentiehoeveelheid melk als bedoeld in de Regeling Superheffing en Melkpremie 2008 van 561.205 kilogram, melkprijsjaar 2009/2010, met een vetpercentage van 4,36% heeft ingebracht. Volgens artikel 13, aanhef en sub b, van de akte eindigt de vennootschap door tussentijdse opzegging of door het verstrijken van de termijn ingevolge het in artikel 2 bepaalde. In artikel 15, eerste lid, onder II, sub c, van de akte staat dat, indien de vennootschap eindigt door hetgeen bepaald is in artikel 13, sub b, de vennoten het recht hebben de door hen aan de vennootschap ter beschikking gestelde goederen en rechten alsmede de referentiehoeveelheden melk weer op hun eigen naam te doen registreren voor de waarde nihil. Het oorspronkelijke bij de referentiehoeveelheden melk behorende vetgehalte bedraagt 4,50% (beherende vennoten sub 1 en sub 2) respectievelijk 4,36% (commanditaire vennoot sub 3). Een verschil in vetgehalte zal tussen de vennoten worden verrekend aan de hand van het verschil in kilogrammen vet.
1.3
Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) is voor de C.V. als datum van oprichting 2 januari 2009 vermeld en bij einde duur 31 december 2014. [naam 4] en [naam 3] zijn beperkt bevoegd om namens de C.V. op te treden.
1.4
Op 23 december 2014 is namens appellante een e-mail gestuurd aan verweerder. In deze e-mail staat, voor zover van belang, het volgende.
“[de C.V.] (…) wordt per 31 december 2014 gesplitst. De vennoten van deze C.V. zijn de heren [naam 3 en 4] en [appellante] (…). Bij het beëindigen van [de C.V.] heeft [appellante] nog recht op 142.914 kilogram leverbaar melkquotum van [de C.V.]. Tevens krijgt zij 40 hectare landbouwgrond, welke zij ter beschikking heeft gesteld, terug.
Het is de bedoeling dat 142.914 kilogram melk (100% leverbaar) van [de C.V.] wordt overgedragen aan [appellante] met als titel: beëindigen gebruik en genot. [Appellante] heeft echter niet de mogelijkheid om dit melkquotum zelf te gaan melken. Zij is dan ook voornemens het melkquotum door te verkopen aan derden. Partijen kunnen het momenteel niet zo goed met elkaar vinden. Een rechtstreekse verkoop van [de C.V.] naar een derde is dan ook niet mogelijk.
Vraag:kan voornoemde transactie plaatsvinden met een melding quotumoverdracht met grond 2014/2015 (GT) voor de overdracht van [de C.V.] naar [appellante], waarna er een melding quotumoverdracht zonder grond 2014/2015 wordt ingevuld voor de verkoop van het melkquotum aan een derde.
(…)”
1.5
Bij e-mail van 24 december 2014 heeft verweerder geantwoord dat hij akkoord kan gaan met een transactie van de C.V. naar appellante van 142.914 kg die vervolgens het verkregen quotum direct overdraagt aan een derde.
1.6
Op 2 januari 2015 heeft verweerder een melding quotumoverdracht met grond 2014/2015 ontvangen voor de overdracht van 142.914 kg fabrieksquotum. Op het desbetreffende formulier staat de C.V. als vervreemder vermeld en appellante als verkrijger.
[naam 1] heeft het formulier zowel voor de vreemder als voor de verkrijger getekend. Op het formulier staat voorts handgeschreven ‘gebeld dd 7-1-15 heer [naam 6] zegt dat hij het formulier niet heeft ondertekend’.
1.7
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om registratie van de melding afgewezen, omdat, voor zover thans nog van belang, het voor verweerder niet kenbaar was dat de C.V. per 31 december 2014 was beëindigd, een gezamenlijk door de vennoten genomen besluit tot opheffing van de C.V. ontbreekt en appellante het formulier niet alleen als verkrijger maar ook als vervreemder heeft ondertekend.
1.8
Bij e-mail van 8 april 2015 heeft appellante een e-mail van 3 april 2015 van de accountant van appellante doorgestuurd aan verweerder. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang, het volgende.
“(…)
De inbreng per 2 januari 2009 was 555.649 kilogram (conform C.V.-akte);
Na verruimingen (elk jaar 1%) en in 2009 een extra verruiming van 1,5% bedroeg het melkquotum op 31 december 2014 578.211 kilogram.
In de C.V.-akte is in artikel 15 onder 1 punt II opgenomen dat de vennoten bij het einde van de vennootschap (onder anderen) de referentiehoeveelheid melk weer op hun eigen naam zullen registreren. Het verschil in vetgehalte zal tussen de vennoten worden verrekend aan de hand van het verschil in kilogrammen melk. (zie berekening in bijlage). (…)”
1.9
Op 7 mei 2015 is appellante naar aanleiding van haar bezwaarschrift gehoord.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hiertoe – kort gezegd – uiteengezet dat artikel 11 van de Regeling superheffing 2008 (de Regeling) zich verzet tegen de door appellante voorgestelde overdracht. Wat betreft de beweerdelijke bevoegdheid van appellante om het meldingsformulier mede namens de vervreemder te ondertekenen heeft verweerder opgemerkt dat het uitgangspunt in de Regeling is dat degenen die een quotum overdragen respectievelijk overgedragen hebben gekregen, verweerder daarvan gezamenlijk in kennis stellen op een daartoe door de minister voorgeschreven en door de betrokken partijen ondertekend formulier. Vaststaat dat de C.V., als vervreemder van het quotum, het meldingsformulier niet heeft ondertekend. Appellante heeft het formulier namens verkrijger en vervreemder ondertekend. De in artikel 15 van de akte aan appellante toegekende bevoegdheid om het door haar eertijds in de C.V. ingebrachte quotum na beëindiging weer op haar naam te registreren bewerkstelligt louter een privaatrechtelijke werking tussen partijen. Nu het melkquotum ontegenzeggelijk moet worden aangemerkt als een vermogensbestanddeel van de C.V., blijft (de vereffenaar van) de C.V. bevoegd om over het melkquotum te beschikken. Verweerder volgt niet het betoog van appellante dat zij na 31 december 2014 van rechtswege beschikkingsbevoegd wordt over het gemelde melkquotum en dat zij dus na die datum zonder instemming van de beherende vennoten kan overgaan tot het onttrekken van dit vermogensbestanddeel van de C.V.. Een en ander laat overigens onverlet dat verweerder verzoeken om registratie van een quotumoverdracht moet beoordelen en toetsen aan de (ten opzichte van het privaatrecht als een lex specialis aan te merken) Regeling superheffing 2008. De maatschap heeft in de berekening van het beweerdelijk aan haar weer toe te kennen quotum, het desbetreffende quotum verhoogd met het percentage waarmee de (nationale) quota de achterliggende jaren zijn verruimd. Echter deze (jaarlijkse) quotaverruiming is toegedeeld aan het quotum van de C.V. en niet aan de afzonderlijke quota zoals die door de vennoten destijds in de C.V. zijn ingebracht. Ook is niet gebleken dat de andere vennoten hebben ingestemd met de door appellante berekende omvang van haar quotum. Bovendien regelt artikel 15 van de akte de overdracht van de door partijen bij de oprichting van de vennootschap ingebrachte quota. Daarbij is derhalve geen rekening gehouden met verruimingen van deze quota en wordt – zelfs indien en voor zover zou moeten worden meegegaan met appellantes betoog over de geldigheid van de handtekening – in strijd gehandeld met de akte.
3. Appellante heeft aangevoerd dat verweerder het verzoek om registratie van een overdracht van quotum met grond ten onrechte heeft afgewezen, omdat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat appellante niet bevoegd zou zijn. Artikel 15, eerste lid, onder II, sub c, van de akte heeft niet louter een privaatrechtelijke werking, maar geeft juist de bevoegdheid om bij verweerder het melkquotum op de naam van de betrokkene te laten registreren. Ten onrechte stelt verweerder zich verder op het standpunt dat de jaarlijkse quotumverruiming is toebedeeld aan de C.V.. Alleen het gebruik en genot van het melkquotum zijn ingebracht, zodat aanwas, waardevermindering en -vermeerdering voor risico van de inbrengende vennoot komen. Voorts is het niet aan verweerder hierover een standpunt in te nemen. De gezamenlijke accountant heeft berekend hoeveel quotum aan appellante toekomt. Uit de Regeling blijkt niet dat dit anders is.
4. Over deze beroepsgrond overweegt het College als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Regeling, zoals dit luidde ten tijde van belang, geschiedt de overdracht van een individueel quotum, niet zijnde een geheel bedrijf, in samenhang met de overdracht van de voor de melkproductie gebruikte grond als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van verordening 1234/2007 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0023701/geldigheidsdatum_21-12-2015/toon_popup_eurdocument_32007R1234), als overeengekomen door betrokken partijen en met inachtneming van de op artikel 7, eerste lid, volgende bepalingen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling, zoals dit luidde ten tijde van belang, stellen degenen die een quotum op basis van artikel 7, 8 of 9, eerste lid, hebben overgedragen respectievelijk overgedragen gekregen, gezamenlijk nadien de minister in kennis.
4.2
Vaststaat dat de C.V. in de door appellante beoogde quotumoverdracht moet worden aangemerkt als de vervreemder van het quotum en dat appellante moet worden aangemerkt als de verkrijger van het quotum. Uit artikel 11, eerste lid, van de Regeling volgt dat de C.V. als vervreemder en appellante als verkrijger verweerder gezamenlijk in kennis dienen te stellen van de overdracht van het quotum. De op verweerder rustende verplichting van zorgvuldige voorbereiding van besluiten (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht) brengt met zich dat verweerder bij twijfel aan de juistheid van het meldingsformulier nagaat of beide partijen instemmen met de overdracht van het quotum. Nu de melding zowel voor de C.V. als voor appellante is ondertekend door [naam 1] en in het uittreksel van de KvK niet staat vermeld dat hij hiertoe bevoegd was, heeft verweerder terecht onderzocht of ook de C.V. met de overdracht instemde. Op basis van de door appellante tijdens de besluitvormingsfase overgelegde stukken heeft verweerder niet hoeven aannemen dat de C.V. daarmee instemde. Verweerder heeft uit de akte niet hoeven afleiden dat [naam 1] namens de C.V. bevoegd zou zijn. Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, uit artikel 15 van de akte voortvloeit dat zij na 31 december 2014 van rechtswege (weer) beschikkingsbevoegd is geworden over het door haar in de C.V. ingebrachte quotum vermeerderd met de quotumverruiming, betekent niet dat verweerder gehouden was de overdracht van quotum met grond te registreren. In dit verband is van belang dat, zoals verweerder al op grond van de e‑mail van 23 december 2014 duidelijk was geworden, appellante en de overige vennoten van de C.V. het toen niet zo goed met elkaar konden vinden. Voorts blijkt uit de akte zelf niet hoe groot het quotum dat volgens appellante aan haar toekwam op dat moment was. Appellante heeft daaraan een berekening ten grondslag gelegd waarvan voor verweerder niet duidelijk was of de C.V. het daarmee eens was. Voorts is van belang dat de leveringen vanaf het adres van de C.V. onder hetzelfde bij verweerder bekende nummer van de C.V. na 31 december 2014 onverminderd zijn voortgezet. Ter zitting van het College is bovendien duidelijk geworden dat appellante en de overige vennoten van de C.V. hierover hebben geprocedeerd, welke procedure heeft geleid tot een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2015. Ook in zoverre was er tussen partijen zelf dus discussie over het aan appellante toekomende quotum.
4.3
Onder de hiervoor weergeven omstandigheden heeft verweerder het verzoek van appellante om registratie van een overdracht van quotum met grond terecht afgewezen.
4.4
De beroepsgrond slaagt niet.
5. De beroepsgrond van appellante dat zij verweerder volledig heeft geïnformeerd en dat zij uit de e-mail van verweerder van 24 december 2014 mocht afleiden dat de overdracht van het melkquotum aan haar zou worden geregistreerd, slaagt evenmin. Gezien het voorgaande kan immers niet worden staande gehouden dat appellante verweerder in haar e-mail van 23 december 2014, waarop verweerder bij e-mail van 24 december 2014 heeft geantwoord, volledig heeft geïnformeerd over de door haar beoogde overdracht van het quotum. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt reeds om die reden.
6. Hetgeen appellante heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat het voor verweerder niet kenbaar was dat de C.V. per 31 december 2014 was beëindigd, behoeft, gezien het voorgaande, geen verdere bespreking.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H.L. van der Beek en
mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. C.M. Leliveld