Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2016 in de zaak tussen
de minister van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
[naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
25 maart 2014 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 juni 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:1870) heeft het College het beroep van appellante ongegrond verklaard.
26 april 2007 te corrigeren door de heffingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2004 naar nihil terug te brengen, omdat er duidelijk sprake is van een fout, vergissing of kennelijke misslag, nu er in de jaren 2001 tot en met 2004 geen heffingplichtige activiteiten zijn verricht.
16 januari 2009.
27 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ7144). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Indien hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, dan is er voor rechterlijke toetsing van het besluit geen plaats.
Beslissing
mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2016.