ECLI:NL:CBB:2016:182

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15/827
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van bestuursbesluiten inzake heffingen voor de teelt van groenten en fruit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Economische Zaken en Groententeelt en verwerking B.V. i.o. over de heffingen die aan appellante zijn opgelegd voor de teelt van groenten en fruit over de jaren 2001 tot en met 2004. Appellante had verzocht om correctie van eerdere besluiten van 26 april 2007, maar dit verzoek werd door de minister afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, waarna appellante beroep instelde tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 9 juni 2015 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betoogd dat er geen heffingsplichtige activiteiten hebben plaatsgevonden in de jaren waarover de heffingen zijn opgelegd. Appellante stelde dat de eerdere besluiten onterecht waren en dat er sprake was van fouten en vergissingen. Het College overwoog dat, volgens de Nederlandse bestuursrecht, een bestuursorgaan terug kan komen van een definitief besluit, maar dat dit alleen kan op basis van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Aangezien appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd, was er geen grond voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit.

Het College concludeerde dat het beroep van appellante ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2016 door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van griffier mr. A.G.J. van Ouwerkerk.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/827
4287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2016 in de zaak tussen

[naam 1] Groententeelt en verwerking B.V. i.o., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. C.J. Driessen)
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. W.C.M. Niekus en mr. N.N. Alam).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante om over te gaan tot correctie van de besluiten van 26 april 2007, waarin verweerder aan appellante heffingen heeft opgelegd voor de teelt van groenten en fruit over de jaren 2001 tot en met 2004, afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Appellante is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens appellante zijn voorts verschenen
[naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
Verweerder heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek aan appellante bij besluiten van 26 april 2007 heffingen opgelegd voor de teelt van groenten en fruit voor de jaren 2001, 2002, 2003, 2004. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 16 januari 2009 heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:CA0916) heeft het College het beroep van appellante tegen de besluiten van 16 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
Bij brief van 3 juni 2013 heeft appellante verweerder verzocht de heffingen over de jaren 2001 tot en met 2004 naar nihil terug te brengen. Bij besluit van 24 juli 2013 heeft verweerder geweigerd terug te komen van de besluiten van 26 april 2007 en het verzoek van appellante afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van
25 maart 2014 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 juni 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:1870) heeft het College het beroep van appellante ongegrond verklaard.
1.3
Bij brief van 2 mei 2015 heeft appellante verweerder verzocht de besluiten van
26 april 2007 te corrigeren door de heffingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2004 naar nihil terug te brengen, omdat er duidelijk sprake is van een fout, vergissing of kennelijke misslag, nu er in de jaren 2001 tot en met 2004 geen heffingplichtige activiteiten zijn verricht.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat niet gebleken is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid ten opzichte van het besluit van
16 januari 2009.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Appellante heeft aangevoerd dat zij duidelijk heeft aangegeven dat verweerder fouten en vergissingen heeft gemaakt. Er zijn aan appellante heffingen opgelegd, terwijl er nooit bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Appellante heeft nadrukkelijk aangegeven dat de brief van 2 mei 2015 een eerste verzoek om correctie vanwege gemaakte fouten en vergissingen is en geen herzieningsverzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb is dan ook niet van toepassing.
4.1
Zoals het College reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 juni 2015 (hiervoor aangehaald) staat naar Nederlands bestuursrecht geen rechtsregel eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt van een door hem genomen besluit, dat naar nationaal recht definitief is geworden, zelfs niet indien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien het bestuursorgaan echter weigert van een definitief geworden besluit terug te komen, dient de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Anders dan appellante heeft aangevoerd is bij die rechterlijke toetsing geen plaats voor een toets of het oorspronkelijke besluit onjuist is (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3086).
4.2
Indien dus na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen kan door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing (zie de uitspraak van
27 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ7144). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Indien hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, dan is er voor rechterlijke toetsing van het besluit geen plaats.
4.3
Aangezien appellante, zoals zij zelf ook heeft erkend, geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden heeft aangevoerd en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, is er voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats. Hetgeen appellante verder tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd stuit hierop af.
5. Het beroep van appellante is ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van
mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. A.G.J. van Ouwerkerk