ECLI:NL:CBB:2016:177

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
14/830
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting GLB-inkomenssteun en registratieverplichting diergeneesmiddelen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, een maatschap die vleeskuikens houdt, had een aanvraag ingediend voor rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De staatssecretaris had een randvoorwaardenkorting van 5% opgelegd wegens niet-naleving van twee randvoorwaarden: het bijhouden van een registratie van de toepassing van diergeneesmiddelen en de correcte toepassing van deze middelen. De appellante betwistte de opgelegde korting en voerde aan dat zij niet dubbel gesanctioneerd mocht worden voor dezelfde feiten, verwijzend naar het ne bis in idem-beginsel. Het College oordeelde dat de randvoorwaardenkorting geen bestuurlijke boete is en dat de appellante niet had voldaan aan de registratieverplichting. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor landbouwers om aan de regelgeving te voldoen en dat sancties in het kader van het GLB niet als strafrechtelijk worden beschouwd. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/830
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2016 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

(gemachtigden: mr. J.B. Boone en mr. M. Hoevers)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. E.J.H. Jansen en S.S. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) een randvoorwaardenkorting van 5% op de aan appellante voor het jaar 2012 te verlenen rechtstreekse betalingen vastgesteld.
Bij besluit van 7 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2016. Voor appellante is verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigden van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante heeft voor 2012 rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling aangevraagd.
1.2
Appellante houdt vleeskuikens in koppels in twee stallen. Zij is op 16 mei 2012 gestart met de behandeling van de in stal 1 en stal 2 aanwezige kuikens in verband met een luchtweginfectie. Zij heeft hierbij in eerste instantie gebruik gemaakt van het diergeneesmiddel Doxylin 8753 (Doxylin). Op 18 mei 2012 is zij tevens de behandeling gestart met het diergeneesmiddel Kariflox 10502 (Kariflox). Voor het middel Doxylin is de wachttermijn die in acht moet worden genomen voordat het dier mag worden geslacht vijf dagen. De 32.500 dieren uit stal 1 zijn op 23 mei 2012 door appellante ter slacht aangeboden. Op 3 juli 2012 is melding gedaan door het slachthuis dat in een bemonsterd vleeskuiken van dit koppel 170 ug/kg Doxycycline is aangetroffen. Dit betreft de werkzame stof in Doxylin.
1.3
Op 16 juli 2012 is naar aanleiding van deze melding door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een fysieke controle uitgevoerd op het bedrijf van appellante. Hiervan is een onder andere een zogenoemd “Rapport Nalevingspecificatie” gedateerd
16 juli 2012 opgesteld (het rapport). In dit rapport is onder andere het volgende vermeld:
“(…)
Noteert geen toepassingen (op wat voor manieren dan ook) van diergeneesmiddelen aan zijn vleeskuikens op bv een hokkaart oid. Wel visite/logboek formulieren aanwezig van de dierenarts, maar daadwerkelijke toepassingen door [appellante] worden niet genoteerd overeenkomstig artikel 96 van de Diergeneesmiddelenregeling. Tbv IKB worden de hokkaarten achteraf kloppend gemaakt. (…)”
1.4
In een door appellante op 16 juli 2012 afgelegde en ondertekende verklaring staat het volgende.
“(…)
Ik schrijf in mijn agenda de beginaantallen en per dag trek ik daar de dode kuikens vanaf. Ik schrijf dit in mijn agenda en niet op hokkaarten omdat deze op de CV ligt en ik deze er gemakkelijker bijpakken kan. (…) Ik schrijf dit niet expliciet op wanneer ik begin met een kuur of stop. Ik krijg visite brieven van mijn dierenarts met een dosering voorschrift en aantal dagen. Doxylin (…) heb ik van 16-5-12 t/m 19-5-12 toegepast op de kuikens in stal I en II. (…)”
1.5
Bij brief van 5 juni 2014 heeft verweerder appellante op de hoogte gesteld van zijn voornemen een randvoorwaardenkorting van 5% toe te passen op alle GLB-subsidies die appellante heeft aangevraagd in 2012. Daarbij heeft verweerder appellante tevens de gelegenheid geboden om haar mening te geven en aanvullende informatie te verschaffen. Bij brief van 18 juni 2014 heeft appellante hiervan gebruik gemaakt.
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van de Regeling een randvoorwaardenkorting van 5% op de aan appellante voor het jaar 2012 te verlenen rechtstreekse betalingen vastgesteld voor de niet-naleving van twee randvoorwaarden. De eerste randvoorwaarde betreft de verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders, of andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden. De tweede randvoorwaarde betreft de verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om toevoegingsmiddelen voor diervoeders en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en biociden correct toe te passen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Wat betreft de op appellante rustende verplichting om – kort gezegd – een registratie bij te houden, heeft verweerder uiteengezet dat tijdens de controle van 16 juli 2012 is geconstateerd dat appellante geen behandelingen noteert op wat voor manier dan ook. Er wordt door appellante geen diergeneesmiddelenlogboek bij gehouden. Alleen de visites en behandelingen door de dierenarts worden geregistreerd. De behandelingen die appellante zelf uitvoert, worden niet geregistreerd. Achteraf worden de hokkaarten kloppend gemaakt. Over de opmerking van appellante dat zij de instructies van de dierenarts uitvoert en dat het logboek van de dierenarts tevens haar logboek is, heeft verweerder opgemerkt dat appellante daarmee niet de behandeling registreert die zij zelf uitvoert. Volgens verweerder is gelet op het voorgaande en op de grote koppel vleeskuikens sprake van verzwarende omstandigheden, die een korting van 5% rechtvaardigen. Wat betreft de op appellante rustende verplichting toevoegingsmiddelen voor diervoeders en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en biociden correct toe te passen, heeft verweerder uiteengezet dat appellante de wettelijke wachttermijn van vijf dagen in vlees niet heeft in acht genomen, omdat zij de kuikens op 23 mei 2012 heeft laten slachten, terwijl dit op zijn vroegst pas op 25 mei 2012 had gemogen. Volgens verweerder is gelet op het voorgaande sprake van verzwarende omstandigheden, die een korting van 5% rechtvaardigen.
3. Ter zitting heeft appellante betoogd dat er sprake is van een schending van het una via-beginsel, nu appellante is gedagvaard voor de economische politierechter ver voordat werd besloten de kwestie van de 5% randvoorwaardenkorting aan de orde stellen. Appellante stelt dat een randvoorwaardenkorting in de regel wordt vastgesteld op 3% en dat in haar geval het punitieve karakter blijkt uit het feit dat bij appellante een randvoorwaardenkorting van 5% is opgelegd; 2% hoger dan doorgaans wordt toegepast. Appellante betoogt nu zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk gesanctioneerd te worden voor hetzelfde feit en beroept zich op artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante is van oordeel dat verweerder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in enig bezwaar jegens haar.
4. Deze beroepsgrond faalt. Ingevolge artikel 5:44, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd. In zijn uitspraak van 7 mei 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:230) heeft het College erop gewezen dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in bestendige jurisprudentie heeft geoordeeld dat op grond van verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) uitgevaardigde sancties niet strafrechtelijk van aard zijn (zie de arresten van 18 november 1987, Maïzena, 137/85, ECLI:EU:C:1987:493, 27 oktober 1992, Duitsland/Commissie, C-240/90, ECLI:EU:C:1992:408, 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C-210/00, ECLI:EU:C:2002:440, en laatstelijk 5 juni 2012, Bonda, C-489/10, ECLI:EU:C:2012:319, in het bijzonder punt 36 tot en met 46). In het arrest Bonda heeft het Hof uitdrukkelijk geoordeeld dat GLB-sancties, zoals de randvoorwaardenkorting, tot doel hebben om het beheer van de middelen van de Europese Unie te beschermen en dat dergelijke sancties alleen toepassing vinden indien een subsidieaanvraag is ingediend. In evenbedoelde uitspraak heeft het College geoordeeld dat zulke sancties geen bestraffend karakter hebben en dat het opleggen van een bestuurlijke boete naast het opleggen van een randvoorwaardenkorting daarom geen dubbele bestraffing van dezelfde overtreding oplevert, zodat reeds daarom geen sprake is van schending van artikel 5:43 van de Awb, waarin het ne bis in idem-beginsel is neergelegd. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2369) onder verwijzing naar het arrest Bonda nog geoordeeld dat de in die zaak opgelegde korting geen strafrechtelijk karakter heeft. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet het College geen reden thans anders te oordelen ten aanzien van de in onderhavige zaak opgelegde korting van 5%. Nu, zoals uit het voorgaande voortvloeit, de bij het primaire besluit opgelegde randvoorwaardenkorting van 5% geen bestuurlijke boete betreft, is geen sprake van schending van artikel 5:44, eerste lid, van de Awb en faalt het beroep van appellante op het una via-beginsel.
5. Het College stelt vast dat verweerder de randvoorwaardenkorting van 5% heeft opgelegd, omdat appellante volgens verweerder twee randvoorwaarden niet heeft nageleefd. Kort gezegd gaat het om de verplichting een registratie bij te houden en om de verplichting om diergeneesmiddelen correct toe te passen. De schending van een van beide verplichtingen rechtvaardigt volgens verweerder wegens verzwarende omstandigheden op zich zelf genomen al een korting van 5%. Appellante heeft zowel een beroepsgrond aangevoerd tegen de door verweerder geconstateerde schending van de verplichting een registratie bij te houden als tegen de door verweerder geconstateerde schending van de verplichting om diergeneesmiddelen correct toe te passen. Het College ziet aanleiding eerst te bespreken de beroepsgrond tegen de door verweerder geconstateerde schending van de verplichting een registratie bij te houden.
6. Appellante betwist dat zij geen registratie heeft bijgehouden zoals bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenwet. Zij stelt dat dierenartsen in het geval van gezondheidsklachten van dieren het alleenrecht hebben een diagnose te stellen en geneesmiddelen voor te schrijven. Appellante voert slechts de instructies van de dierenarts uit. Daarbij stelt appellante dat er geen definitie is van een logboek. Het logboek van de dierenarts is tevens haar logboek en voldoet aan alle voorwaarden waaraan een logboek moet voldoen. Appellante stelt dat dit volgens haar dierenarts bij alle pluimveehouders zo is. Van een niet-naleving van de randvoorwaarde hieromtrent is dan ook geen sprake. Ter zitting heeft appellante hieraan toegevoegd dat zij niet begrijpt waarom verweerder de verslagen van de herhaalde bezoeken ter controle van de registratie niet in het geding heeft gebracht. Daaruit blijkt dat NVWA bij herhaling de wijze van registreren aan de hand van de logboeken heeft goedgekeurd. Appellante mocht er dan ook op vertrouwen dat zij voldeed aan haar verplichting tot registratie door de logboeken in haar administratie in te voeren.
7. Het College overweegt over deze beroepsgrond als volgt.
7.1
Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voor zover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 4
Belangrijkste eisen
1. Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht.
(…)
Artikel 5
1. De in bijlage II opgenomen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen worden vastgesteld in communautaire regelgeving op de volgende gebieden:
a) volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten,
b) milieu,
c) dierenwelzijn.
2. De in bijlage II genoemde besluiten gelden in de versie waarin zij van kracht zijn en, in het geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.
(…)
Artikel 23
Verlaging of uitsluiting van betaling bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden
1. Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk moment in een bepaald kalenderjaar (hierna het “betrokken kalenderjaar” genoemd) niet worden nageleefd tengevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer die de steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 aan die landbouwer worden of moeten worden toegekend, verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 24 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.
(…)”
In Bijlage II bij Verordening 73/2009 zijn de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5 weergegeven. Aldaar wordt onder punt B, ‘Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten,’ sub 11 verwezen naar Verordening (EG) 178/2002 en Verordening (EG) 852/2004.
7.2
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 4
Algemene en specifieke hygiënevoorschriften
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met primaire productie en de in bijlage I bedoelde, daarmee verband houdende bewerkingen, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage I, deel A, alsmede aan alle andere specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.
(…)
Bijlage I Primaire productie
Deel A: Algemene hygiënevoorschriften voor de primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen
(…)
III. Het bijhouden van registers
(…)
8. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die dieren fokken of primaire producten van dierlijke oorsprong produceren, moeten in het bijzonder registers bijhouden over:
(…)
b) de toegediende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik of andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden;
(…).”
7.3
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Verordening 1122/2009) luidt, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:
“Artikel 70
Algemene beginselen en definities
(…)
2. Voor de toepassing van artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 op landbouwers voor wie de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden als bedoeld in de artikelen 85 unvicies en 103 septvicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gelden, wordt onder de indiending van de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde steunaanvraag de jaarlijkse indiening van de verzamelaanvraag verstaan.
(…)
8. Voor de toepassing van de verlagingen wordt het verlagingspercentage toegepast op het totale bedrag van:
a) de som van de rechtstreekse betalingen die is toegekend of moet worden toegekend aan de betrokken landbouwer op grond van steunaanvragen die hij heeft ingediend of nog zal indienen in de loop van het kalenderjaar van de bevinding, en (…)
Artikel 71
Toepassing van verlagingen in geval van nalatigheid
1. Onverminderd artikel 77, geldt dat, indien een geconstateerd geval van niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een verlaging wordt toegepast.
Deze verlaging bedraagt in de regel 3 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot 1 % of te verhogen tot 5 % van het bovenbedoelde totale bedrag dan wel in de in artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen, in het geheel geen verlagingen op te leggen.
(…)”
7.4
De Regeling luidde, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:
“Artikel 3
Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor één van de in artikel 2 genoemde steunregelingen is verplicht de in de artikelen 4 en 5 van de in verordening 73/2009 bedoelde beheerseisen, opgenomen in bijlage I bij deze regeling, en de navolgende bepalingen inzake blijvend grasland en goede landbouw- en milieucondities in acht te nemen.
Artikel 68
1. Indien een landbouwer één of meer verplichtingen op grond van de artikelen 3 tot en met 8a niet naleeft wordt overeenkomstig Deel II, Titel IV, hoofdstuk II van verordening 796/2004 een korting opgelegd op het totale bedrag dat op grond van de in artikel 3 bedoelde steunregelingen aan de landbouwer is of moet worden toegekend.
(…)
In Bijlage 1 ‘Beheerseisen als bedoeld in artikel 3’ bij de Regeling wordt onder 11 ‘General Food Law (Verordening 178/2002)’, sub 11b.6 verwezen naar het EU-wetgevingskader ‘Levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004)’, naar het Nederlands wetgevingskader ‘de Diergeneesmiddelenwet’, de ter zake toepasselijke artikelen ‘artikel 40 lid 2 in samenhang met artikel 4 lid 1 van Verordening 852/2004 en in samenhang met Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening 852/2004 en in samenhang met artikel 96 van de Diergeneesmiddelenregeling’, naar het onderwerp van de controle ‘de verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden’ en naar het randvoorwaardenterrein ‘gezondheid’.
7.5
De Diergeneesmiddelenwet luidde, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:
“Artikel 40
(…)
2. Degene die bedrijfsmatig dieren houdt, is verplicht overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regelen in een logboek aantekening te houden van de ontvangst en van de toepassing of vervoedering van door Onze Minister aangewezen diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders.
(…)”
De Diergeneesmiddelenregeling luidde, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:

“Artikel 961. Een houder van dieren die de dieren houdt voor de productie van levensmiddelen voert een administratie inzake transacties met diergeneesmiddelen waarop de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0003818/geldigheidsdatum_23-05-2012) van toepassing zijn en diergeneesmiddelen waarvoor een wachttermijn geldt, in welke administratie de volgende documenten en gegevens zijn opgenomen:a. voor zover een recept als bedoeld in artikel 97 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019277/geldigheidsdatum_23-05-2012) is opgesteld, een gewaarmerkt afschrift van dat recept;b. de facturen bij aankoop van diergeneesmiddelen;c. een lijst met de data van de uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de registratienummers van deze diergeneesmiddelen, voor zover de behandelingen door de houder zijn uitgevoerd;d. de identificatie van de behandelde dieren;e. de vastgestelde wachttermijn, voor zover deze niet reeds op een recept als bedoeld in onderdeel a, is vermeld;f. de aantekeningen, bedoeld in artikel 92, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019277/geldigheidsdatum_23-05-2012), van de dierenarts of van de persoon als bedoeld in artikel 30, tweede lid, onderdeel f, van de wet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0003818/geldigheidsdatum_23-05-2012).

2. De houder van dieren, bedoeld in het eerste lid, kan de administratie, bedoeld in het eerste lid, doen uitvoeren in de door de dierenarts overeenkomstig de artikelen 90 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019277/geldigheidsdatum_23-05-2012) en 91 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019277/geldigheidsdatum_23-05-2012) te voeren administratie.
(…)”
7.6
Het College deelt niet de opvatting van appellante dat met de registratie in het logboek van de levering van de diergeneesmiddelen door de dierenarts, al dan niet in samenhang met het Voedselketen Informatie (VKI) formulier, de datum van toediening van het diergeneesmiddel genoegzaam duidelijk is en dat zij dus aan de ter zake geldende regelgeving heeft voldaan (zie ook de uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:65). Uit artikel 96, eerste lid, aanhef en onder c, van de Diergeneesmiddelenregeling volgt dat een houder van dieren, die de dieren houdt voor de productie van levensmiddelen, een administratie voert waarin een lijst met de data van de uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de registratienummers van deze diergeneesmiddelen, voor zover de behandelingen door de houder zijn uitgevoerd, zijn opgenomen. De regelgever heeft hier aldus de registratie van de data van de uitgevoerde behandeling van belang geacht. Deze data kunnen niet op één lijn worden gesteld met de datum van levering van het diergeneesmiddel door de dierenarts. Dat appellante slechts de instructies van de dierenarts uitvoert doet daaraan niet af. Vermelding van uitgevoerde behandelingen op het VKI-formulier volstaan evenmin, reeds omdat dit formulier pas (veel) later wordt opgemaakt dan de uitvoering van de behandeling.
7.7
Het College stelt vast dat appellante de door haar uitgevoerde behandeling van de vleeskuikens met Doxylin niet heeft geregistreerd in een logboek. Appellante heeft dit blijkens haar verklaring van 16 juli 2012 ook erkend. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat appellante de data van toediening van het diergeneesmiddel Doxylin niet zelf heeft geregistreerd in een logboek. Aangezien appellante deze gegevens evenmin heeft laten opnemen in de administratie van de dierenarts, moet worden geoordeeld dat appellante artikel 96, eerste lid, aanhef en onder c, van de Diergeneesmiddelenregeling heeft overtreden. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, reeds omdat appellante dit onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet het College voorts geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op het feit dat appellante geen diergeneesmiddelenlogboek heeft bijgehouden en het grote koppel vleeskuikens, sprake is van verzwarende omstandigheden die een korting van 5% rechtvaardigen. Het College oordeelt dat verweerder terecht een randvoorwaardenkorting van 5% heeft opgelegd.
8. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond van appellante tegen de door verweerder geconstateerde schending van de verplichting om diergeneesmiddelen correct toe te passen geen bespreking meer behoeft. Het College ziet dan ook verder geen aanleiding om in te gaan op het door appellante ter onderbouwing van deze beroepsgrond ter zitting van het College overgelegde stuk, zodat verweerder ook niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld daarop te reageren.
9. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond is. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret