Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2016 in de zaak tussen
maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
“Artikel 961. Een houder van dieren die de dieren houdt voor de productie van levensmiddelen voert een administratie inzake transacties met diergeneesmiddelen waarop de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0003818/geldigheidsdatum_23-05-2012) van toepassing zijn en diergeneesmiddelen waarvoor een wachttermijn geldt, in welke administratie de volgende documenten en gegevens zijn opgenomen:a. voor zover een recept als bedoeld in artikel 97 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019277/geldigheidsdatum_23-05-2012) is opgesteld, een gewaarmerkt afschrift van dat recept;b. de facturen bij aankoop van diergeneesmiddelen;c. een lijst met de data van de uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de registratienummers van deze diergeneesmiddelen, voor zover de behandelingen door de houder zijn uitgevoerd;d. de identificatie van de behandelde dieren;e. de vastgestelde wachttermijn, voor zover deze niet reeds op een recept als bedoeld in onderdeel a, is vermeld;f. de aantekeningen, bedoeld in artikel 92, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019277/geldigheidsdatum_23-05-2012), van de dierenarts of van de persoon als bedoeld in artikel 30, tweede lid, onderdeel f, van de wet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0003818/geldigheidsdatum_23-05-2012).
(…)”
€ 2.500,-. Dit is in strijd is met het ne bis in idem-beginsel. Appellante verwijst in dat verband naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:8975) die in een soortgelijke zaak heeft geoordeeld dat dit in strijd komt met artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omdat de randvoorwaardenkorting in dat geval naar zijn oordeel moest worden aangemerkt als een sanctie van strafrechtelijke aard.
27 oktober 1992, Duitsland/Commissie, C-240/90, ECLI:EU:C:1992:408, 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C-210/00, ECLI:EU:C:2002:440, en laatstelijk 5 juni 2012, Bonda, C-489/10, ECLI:EU:C:2012:319, in het bijzonder punt 36 tot en met 46). In het arrest Bonda heeft het Hof uitdrukkelijk geoordeeld dat GLB-sancties, zoals de randvoorwaardenkorting, tot doel hebben om het beheer van de middelen van de Europese Unie te beschermen en dat dergelijke sancties alleen toepassing vinden indien een subsidieaanvraag is ingediend. In evenbedoelde uitspraak heeft het College geoordeeld dat zulke sancties geen bestraffend karakter hebben en dat het opleggen van een bestuurlijke boete naast het opleggen van een randvoorwaardenkorting daarom geen dubbele bestraffing van dezelfde overtreding oplevert, zodat reeds daarom geen sprake is van schending van artikel 5:43 van de Awb, waarin het ne bis in idem-beginsel is neergelegd. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2369) onder verwijzing naar het arrest Bonda nog geoordeeld dat de in die zaak opgelegde korting geen strafrechtelijk karakter heeft. In hetgeen appellante heeft aangevoerd en meer in het bijzonder in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2015, ziet het College geen reden thans anders te oordelen ten aanzien van de in onderhavige zaak opgelegde kortring van 3%, reeds omdat onderhavige zaak niet op één lijn kan worden gesteld met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het gerechtshof, nu in die zaak, anders dan in onderhavige zaak, is beslist dat sprake was van opzet met zodanig verzwarende omstandigheden dat dit dient te leiden tot een verdubbeling van de reguliere korting van 20% en een korting is opgelegd van 40%.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit I voor zover daarbij de randvoorwaardenkorting is vastgesteld op de aan appellante voor het jaar 2013 te verlenen rechtstreekse betalingen;
- vernietigt het bestreden besluit I in zoverre;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan appellante te vergoeden;