ECLI:NL:CBB:2016:142

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
15/244
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van melding tijdelijke overdracht melkquotum en de gevolgen daarvan voor appellante

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 april 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] V.O.F. en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de afwijzing van een melding voor tijdelijke overdracht van melkquotum door de staatssecretaris. Appellante, [naam 1] V.O.F., had op 16 juni 2014 een melding gedaan voor de tijdelijke overdracht van 10.000 kg melkquotum, maar deze werd afgewezen omdat zij niet kon aantonen dat zij een zelfstandig landbouwbedrijf was en omdat er al een producent geregistreerd stond op het opgegeven adres. Na een hoorzitting en een bestreden besluit van 13 februari 2015, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard, heeft appellante beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 januari 2016 heeft appellante betoogd dat zij nog procesbelang heeft, omdat enkele vennoten schade hebben geleden door het niet registreren van het quotum. Het College overweegt dat de vennootschap onder firma geen rechtspersoonlijkheid heeft, waardoor het belang van de vennootschap gelijkgesteld moet worden aan dat van de vennoten. Het College erkent dat er mogelijk schade is geleden en dat appellante belang heeft bij een inhoudelijk oordeel.

Het College stelt vast dat de heffingsperiode inmiddels is verstreken, waardoor registratie van het quotum niet meer mogelijk is. Appellante heeft aangevoerd dat zij het bestreden besluit pas op 17 februari 2015 heeft ontvangen, waardoor zij niet tijdig melkquotum kon aankopen. Het College concludeert echter dat het beroep ongegrond is, omdat het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet leidt tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 14 april 2016, waarbij het beroep van appellante ongegrond is verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/244
10830

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2016 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. J.T. Bonhof en A.P. van Houten).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een melding voor tijdelijke overdracht van melkquotum afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 16 juni 2014 heeft [naam 3] V.O.F. melding gedaan van tijdelijke overdracht van 10.000 kg melkquotum met ingang van de heffingsperiode 2014/2015 en verzocht deze te registreren ten name van appellante.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de melding afgewezen omdat appellante niet heeft aangetoond dat zij een zelfstandig landbouwbedrijf is en omdat op het door haar opgegeven adres, [adres] te [plaats 2] , al een producent geregistreerd staat. Hiertegen heeft appellante op 17 november 2014 bezwaar gemaakt. Op 13 januari 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
1.3
Op 12 februari 2015 heeft appellante verweerder laten weten dat zij in strijd met toezeggingen nog geen besluit op haar bezwaarschrift heeft ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit tot afwijzing van de melding gehandhaafd.
2. Het College stelt vast dat de heffingsperiode waarop de overdracht betrekking heeft inmiddels is verstreken, zodat registratie van het quotum niet meer mogelijk is. Aan de orde is daarom of appellante nog een rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van haar beroep.
2.1.
Appellante heeft betoogd dat zij nog procesbelang heeft omdat enkele van haar vennoten vanwege het niet registreren van het quotum op naam van appellante superheffing hebben moeten betalen en dus schade hebben geleden. Het College overweegt dat de vennootschap onder firma geen rechtspersoonlijkheid bezit. Daarom dient het belang van de vennootschap op één lijn te worden gesteld met het belang van de vennoten. Gelet op de aard van het besluit en de gestelde schade, acht het College het niet onaannemelijk dat er schade is geleden. Appellante heeft dan ook belang bij een inhoudelijk oordeel op haar beroep.
3. Appellante voert in beroep aan dat zij het bestreden besluit pas op 17 februari 2015 heeft ontvangen. Daardoor kon zij niet meer tijdig melkquotum en/of leasemelk voor het superheffingsjaar 2014/2015 aankopen. In dat verband heeft zij erop gewezen dat tijdens de hoorzitting is gezegd dat deze vroegtijdig plaatsvond, zodat appellante bij een negatieve uitslag nog voldoende tijd had om maatregelen te treffen.
4. Het College stelt vast dat het beroep is gericht tegen het bestreden besluit en niet tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. In de gronden van beroep betoogt appellante slechts dat verweerder te laat heeft beslist op het bezwaar. Naar het oordeel van het College blijkt uit het verslag van de hoorzitting echter niet van een rechtens te honoreren toezegging met betrekking tot het tijdstip waarop de beslissing zou worden genomen. Ook als het bestreden besluit niet binnen de daartoe gestelde beslistermijn en dus te laat zou zijn genomen, dan maakt dat niet dat het bestreden besluit om die reden onrechtmatig is.
5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H.L. van der Beek en mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.
w.g. A. Venekamp w.g. C.M. Leliveld