ECLI:NL:CBB:2015:90

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
AWB 13/463
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Transportverordening met betrekking tot het vervoer van varkens

In deze zaak heeft appellante, [naam 1] B.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 1500,- was opgelegd door de Staatssecretaris van Economische Zaken wegens overtreding van artikel 6, derde lid, van de Transportverordening. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de varkens die door appellante waren vervoerd, niet geschikt waren voor transport. De rechtbank baseerde haar oordeel op diergeneeskundige verklaringen en fotomateriaal, waaruit bleek dat de varkens verwondingen hadden die hen ongeschikt maakten voor transport. Appellante betwistte de motivering van de besluiten en stelde dat de verwondingen mogelijk tijdens het transport waren ontstaan. Tevens voerde zij aan dat zij niet voldoende gelegenheid had gehad voor een contra-expertise.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) de argumenten van appellante en verweerder gehoord. Het College oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de transporten in strijd waren met de Transportverordening. Het College onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in haar verdediging was geschaad. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/463
11200

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2015 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats], appellante

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2013, kenmerk ROT 12/4199, in het geding tussen
appellante
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2013.
Verweerder heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014.
Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Verweerder heeft appellante bij besluit van 29 juni 2012 een boete van € 1500,- opgelegd wegens overtreding van artikel 6, derde lid in samenhang bezien met bijlage I, hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, onder a, van Verordening (EG) nr 1/2005 (hierna: Transportverordening). Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellante twee varkens (met volgnummers 018191 en 11912) heeft vervoerd die niet geschikt waren voor het transport omdat zij niet in staat waren op eigen kracht en pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.
1.3
Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2012 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft appellante beroep bij de rechtbank ingesteld.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“5.1 Verweerder heeft zich ten aanzien van de overtredingen gebaseerd op voornoemde diergeneeskundige verklaringen van de toezichthoudend dierenarts. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 22 maart 2011 (LJN: BP9353) weegt een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar en mag hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist worden gehouden, indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van één of meer dieren die niet geschikt waren voor transport.
5.2
Gelet op de diergeneeskundige verklaringen, het fotomateriaal en de nadere uiteenzetting ter zitting door de dierenarts van de VWA staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vast dat de varkens verwondingen aan de poten hadden zoals omschreven in rechtsoverwegingen 1.1 en 1.2 van deze uitspraak en dat zij deze verwondingen reeds voor het transport hadden, waardoor zij niet in staat waren te worden vervoerd. Bij het vrouwelijk varken is onder meer een granulerende open wond geconstateerd. De dierenarts ter zitting heeft uiteengezet dat bij granulatieweefsel geen sprake is van een normaal genezingsproces en dat dergelijk weefsel niet binnen 24 uur ontstaat. Ten aanzien van het mannelijk varken is in de diergeneeskundige verklaring opgenomen dat sprake was van een dusdanige zwelling aan de rechter achterpoot dat dit reeds voor het vervoer moet zijn ontstaan. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat de verwondingen ook tijdens het transport of het wachten op de keuring kunnen zijn ontstaan, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit geldt evenzeer voor de second opinion van dierenarts [naam 2] ten aanzien van varken 018191. Weliswaar gaf deze dierenarts in eerste instantie - blijkens de diergeneeskundige verklaring - aan dat hij niet zoveel zag aan het varken, maar hij heeft wel geconstateerd dat de nagel van de rechterachterpoot los liet en dat het rechter voorbeen iets verdikt was en dat de teen ontstoken was. Daarnaast kon deze dierenarts niet aangeven waarop hij baseerde dat de nagel los liet omdat het mogelijk ergens had tussen gezeten en dat het rechter voorbeen mogelijk dikker was geweest en nu weer genezende was. Evenmin had hij de temperatuur van het varken gemeten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de (met foto’s onderbouwde) constateringen in de diergeneeskundige verklaring van varken 018191. Voorts slaagt het beroep op voornoemd arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 28 september 2011 niet. Anders dan in die zaak, kan van onderhavige diergeneeskundige verklaring niet worden gezegd dat deze te summier is en geen blijk geeft van de redenen van wetenschap van de opsteller ervan.
5.3
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de transporten hebben plaatsgevonden in strijd met artikel 6, derde lid, van de Transportverordening, hetgeen op grond van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd dient te worden aangemerkt als een overtreding.
5.4
Voor zover eiseres met haar stelling dat zij ten onrechte geen enkele kans op een tegenonderzoek heeft gehad en niet is geconfronteerd met de bevindingen en niet ter plaatse heeft kunnen reageren, betoogt dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen contra-expertises te doen uitvoeren, slaagt dit betoog niet. Titel 5.2 van de Awb bevat immers geen verplichting daartoe. Voorts is naar aanleiding van het contact met [naam 3], een vertegenwoordiger van eiseres, varken 018191 wel degelijk ter plekke onderzocht door een andere dierenarts en is [naam 4] ten aanzien van varken 11912 door de dierenarts op 12 april 2012 telefonisch op de hoogte gebracht van het voornemen om een diergeneeskundige verklaring op te maken. Bovendien is eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven op de diergeneeskundige verklaringen en had zij daartoe eventueel haar chauffeurs kunnen bevragen of een eigen dierenarts kunnen inschakelen om de conclusies in de Diergeneeskundige verklaringen te weerleggen. De rechtbank is derhalve niet gebleken dat eiseres in zoverre in haar verdediging is geschaad.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Appellante stelt zich, evenals in beroep, op het standpunt dat de besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn met alleen de verklaringen van de dierenarts van verweerder en de foto’s. Volgens appellante is niet aangetoond dat de varkens niet geschikt waren voor het transport. Appellante betwist dat de granulerende (genezende) wond van het vrouwelijke varken op zichzelf een belemmering vormde om het dier te vervoeren. Ten aanzien van de verwondingen van beide dieren staat volgens appellante niet vast dat de dieren deze verwondingen reeds hadden vóór het transport; deze kunnen ook tijdens het transport of het verblijf op de exportverzamelplaats zijn ontstaan.
Verder heeft appellante aangevoerd dat zij niet voldoende gelegenheid heeft gehad tot het verrichten van een contra-expertise, hetgeen een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. Appellante verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van 18 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:CA0592). Daarbij merkt appellante op dat hier, anders dan het geval was in de zaak waarop genoemde uitspraak ziet, sprake is van een punitieve sanctie en dat het gebrek dient te leiden tot vernietiging van het besluit.
3.2
Verweerder onderschrijft de uitspraak van de rechtbank en beroept zich wat betreft het vaststellen van de overtreding op de diergeneeskundige verklaringen, de foto’s en de uiteenzetting van de dierenarts tijdens de zitting bij de rechtbank.
3.3.
Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de transporten hebben plaatsgevonden in strijd met artikel 6, derde lid, van de Transportverordening, hetgeen op grond van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd dient te worden aangemerkt als een overtreding. Het College onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust en verwijst daarnaar (overwegingen 5.1 tot en met 5.3 van de rechtbankuitspraak, geciteerd onder punt 2.1 van deze uitspraak).
3.4
Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank voorts terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat appellante in haar verdediging is geschaad. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet de gelegenheid heeft gehad een tegenonderzoek in te stellen. De vergelijking die appellante in dat verband maakt met de uitspraak van het College van 18 april 2013 gaat niet op. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot die uitspraak, is het vrouwelijke varken na contact met een vertegenwoordiger van appellante ter plekke onderzocht door een andere dierenarts en is [naam 5] ten aanzien van het mannelijke varken persoonlijk geïnformeerd over het voornemen om een diergeneeskundige verklaring op te stellen, de dag na de controle.
3.5
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schukking, mr. E. Dijt en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. G.J.P. Leuverink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.
w.g. J. Schukking w.g. G.J.P. Leuverink