Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 november 2015 in de zaak tussen
11. Metro Cash & Carry Nederland B.V., te Amsterdam,
de minister van Economische Zaken, verweerder,
Procesverloop
bezwaar van appellanten tegen de na 11 december 2011 aan hen opgelegde heffingsnota’s.
Overwegingen
niet-ontvankelijk verklaren. Het College zal het bestreden besluit II met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling betrekken.
Voor zover de buitenlandse leverancier al zelf heffingsplichtig zou kunnen zijn, geven artikel 2 van de Verordening bestemmingsheffing en artikel 2 van de Verordening financieringsheffing bovendien een duidelijke rangorde aan. In dat geval is imperatief voorgeschreven dat de ondernemer die de wijn als eerste in Nederland ontvangt, de heffing dient te betalen, ook al is dat in voorkomend geval de buitenlandse leverancier.
). Voor zover de wijn veraccijnsd vanuit het buitenland wordt geleverd, dient ten aanzien van deze levering de genoemde heffing te worden betaald door de ondernemer die deze wijn als eerste in Nederland heeft ontvangen (de tweede grondslag).
7.4 In de uitspraak van 27 juni 2014 heeft het College vastgesteld dat als grondslag voor de heffingen geldt dat de ondernemer die als eerste de wijn in Nederland heeft ontvangen de heffing verschuldigd is, en dat dit past binnen de algemene opzet van Richtlijn 92/12/EEG. Het College heeft in die uitspraak tevens vastgesteld dat niet is gebleken dat de maatstaf, berekening en controle van de heffing niet binnen deze algemene opzet zou passen.
Aangezien de algemene opzet van de Accijnsrichtlijn op dit punt niet wezenlijk anders is, geldt deze conclusie ook ten aanzien van de heffingen die hier in geding zijn. In wat appellanten hebben aangevoerd ziet het College geen grond voor het oordeel dat de formaliteiten voor heffingsplichtigen die heffing betalen voor nationaal geproduceerde wijn en die voor heffingsplichtigen die heffing betalen voor wijn uit andere lidstaten zodanig verschillend zijn dat dit in strijd is met de Accijnsrichtlijn. Gelet op de gemotiveerde weerlegging van verweerder, die door appellanten niet is bestreden, ziet het College evenmin grond voor het oordeel dat de heffingssystematiek ertoe leidt dat zowel de ondernemer die invoert/uitslaat als de ondernemer die daartoe opdracht geeft (moeten) wordt beheven, zodat ook op dat punt geen strijd is met de Accijnsrichtlijn.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 980,-.