ECLI:NL:CBB:2015:389

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
15/42
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake restitutieheffingen door Bulb Invest B.V.

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 november 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 27 januari 2010. Het verzoek om herziening is ingediend door een verzoeker die geen partij was bij de oorspronkelijke uitspraak, waarin Bulb Invest B.V. een beroep had gedaan tegen een beslissing van het Productschap Tuinbouw. De uitspraak van 2010 verklaarde het beroep van Bulb Invest ongegrond. De verzoeker, die zich niet als belanghebbende had gemeld, stelde dat hij op basis van een overeenkomst van cessie met Bulb Invest recht had op herziening. Tijdens de zitting op 22 september 2015 werd de verzoeker gehoord, bijgestaan door de bestuurder van Bulb Invest. De minister van Economische Zaken was vertegenwoordigd door mr. R.M.W.L. Smeelen.

Het College overwoog dat de mogelijkheden voor herziening beperkt zijn en dat herziening alleen kan plaatsvinden op verzoek van partijen die bij het oorspronkelijke geding betrokken waren. Aangezien de verzoeker geen partij was bij de eerdere uitspraak, kon het College niet ingaan op het verzoek. De verwijzing naar de overeenkomst van cessie werd niet als voldoende beschouwd om de verzoeker als partij te kwalificeren. Het College concludeerde dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk was, in lijn met de vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 november 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/42
50000

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2015 op het verzoek van

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker,

om herziening van de uitspraak van het College van 27 januari 2010, met nummer 05/326, in het geschil tussen Bulb Invest B.V. en het Productschap Tuinbouw.

Procesverloop

Bij bovengenoemde uitspraak van 27 januari 2010 (ECLI:NL:CBB:2010:BL1697) heeft het College het beroep van Bulb Invest B.V. tegen de beslissing op bezwaar van het Productschap Tuinbouw van 6 juli 2005, ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het College verzocht deze uitspraak te herzien.
Ter zitting op 22 september 2015 is verzoeker gehoord over het verzoek. Verzoeker is daar verschenen, bijgestaan door [naam 2] , destijds bestuurder van Bulb Invest B.V.
Voor de minister van Economische Zaken is verschenen mr. R.M.W.L. Smeelen.

Overwegingen

1. Per 1 januari 2015 is de Wet opheffing bedrijfslichamen in werking getreden (Stb. 2014, 571 en 576). Ingevolge artikel II, onderdeel D, van deze wet is hoofdstuk II van de Wet op de bedrijfsorganisatie vervallen en daarmee het stelsel van product- en bedrijfschappen opgeheven (zie ook: TK 2013-2014, 33 910, nr. 3, p. 8). Dit betekent dat het Productschap Tuinbouw is opgeheven en dat de Minister van Economische Zaken per 1 januari 2015 in de plaats treedt van het productschap in wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het productschap is betrokken.
2. Ingevolge artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het College op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het College eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het is vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters (zie de uitspraak van het College van 22 juni 1999, ECLI:NL:CBB:1999:ZG1817 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9293) dat herziening slechts kan plaatsvinden op verzoek van degenen die partij waren bij het oorspronkelijke geding.
3. De zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, betrof een verzoek van Bulb Invest tot restitutie van heffingen aan- en verkopen bloembollen in de periode 1 juni 2003 – 1 september 2003. Voor de behandeling van die zaak ter zitting op 16 december 2009, heeft Bulb Invest – vertegenwoordigd door [naam 2] – op 20 oktober 2009 een overeenkomst met verzoeker gesloten, waarbij Bulb Invest aan verzoeker in eigendom overdraagt haar vordering op het Productschap Tuinbouw inzake de restitutieheffing 2003 (overeenkomst van cessie). Verzoeker heeft zich niet als belanghebbende in de zaak gemeld en evenmin is het College door Bulb Invest op de hoogte gebracht van de overeenkomst tussen partijen. Het beroep is ongegrond verklaard.
4 Voorafgaand aan de zitting ter behandeling van het verzoek tot herziening, heeft het College verzoeker gevraagd te verduidelijken op welke grond hij meent te kunnen worden beschouwd als partij in de zin van artikel 8:119 Awb. Verzoeker heeft verwezen naar de overeenkomst van cessie. Ter zitting hebben verzoeker en Van Waardenbrug de achtergrond van de cessie en de grondslagen van het verzoek nader toegelicht.
5. Het College overweegt dat de mogelijkheden om herziening van een onherroepelijke uitspraak te vragen, beperkt zijn. Eén van de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb is dat herziening slechts kan plaatsvinden op verzoek van degenen die partij waren bij het oorspronkelijke geding. Vaststaat dat verzoeker geen partij was bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Het College ziet geen plaats voor het oordeel dat verzoeker, voor de toepassing van artikel 8:119 Awb, in dit geval vereenzelvigd zou kunnen worden met Bulb Invest, die als partij in die uitspraak is genoemd. De verwijzing naar de overeenkomst van cessie en hetgeen verzoeker en [naam 2] ter zitting daaromtrent hebben aangevoerd maken dat niet anders. Dit betekent dat verzoeker niet in zijn verzoek kan worden ontvangen.

Beslissing

Het College verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. M. van Duuren en mr. B. Verwayen, in aanwezigheid van mr. M.A. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2015.
w.g. A. Venekamp w.g. M.A. Voskamp