2.2Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder uiteengezet dat – kort gezegd – de restitutie is teruggevorderd op grond van artikel 7 in samenhang met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van Verordening (EU) nr. 817/2010 van de Commissie van 16 september 2010 tot vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de voor de toekenning van uitvoerrestituties te vervullen voorwaarden in verband met het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer (de Welzijnsverordening), omdat de voorschriften in (bij artikel 5, vierde lid, behorende) bijlage II, punt 8 van de Transportverordening (dat de vervoerder van de dieren de voor het transport gebruikte tachograafschijf drie jaar moet bewaren) en in artikel 6, negende lid, van de Transportverordening (dat de vervoerder de via het navigatiesysteem van de gebruikte vrachtwagen verkregen gegevens – GPS-gegevens – drie jaar moet bewaren en op verzoek ter beschikking moet stellen aan de bevoegde autoriteit) niet in acht zijn genomen. Omdat ten tijde van de onderhavige aangifte ten uitvoer van 20 mei 2010 de Welzijnsverordening nog niet gold maar diens voorganger Verordening (EG) nr. 639/2003 van de Commissie van 9 april 2003 tot vaststelling, op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999, van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de voor de toekenning van uitvoerrestituties te vervullen voorwaarden in verband met het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer (Verordening 639/2003), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 498/2009 van de Commissie van 12 juni 2009 (Verordening 498/2009), die inwerking is getreden op 20 juni 2009, heeft verweerder zich onder verwijzing naar de punten 3 en 4 van de considerans van laatstgenoemde verordening op het standpunt gesteld dat voormelde bepalingen van de Transportverordening rechtstreeks in verband staan met de doelstelling dieren te beschermen en dat het voor appellante ten tijde van de aangifte ten uitvoer duidelijk en voorzienbaar was dat de betaling van de restitutie mede afhankelijk is van het voldoen aan de bewaarplicht van artikel 6, negende lid, en bijlage II, punt 8, van de Transportverordening door haar vervoerder. Ten aanzien van de door appellante in bezwaar betrokken stelling dat artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Welzijnsverordening onverbindend is wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel, merkt verweerder op dat deze stelling niet kan slagen, omdat de uniewetgever over een zeer ruime discretionaire bevoegdheid beschikt wanneer het de gemeenschappelijke marktordening betreft, waaronder de toekenning van uitvoerrestituties valt, en dat blijkens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) (zie de arresten van 20 mei 2010 in de zaak Agrana Zucker, C-365/08, ECLI:EU:C:2010:283, en 7 september 2006 in de zaak Spanje/Raad, C‑310/04, ECLI:EU:C:2006:521, en 12 juli 2001 in de zaak Jippes, C-189/01, ECLI:EU:C:2001:420) een op dit terrein vastgestelde maatregel slechts onwettig kan zijn wanneer die maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het nagestreefde doel. Die situatie doet zich hier volgens verweerder niet voor omdat het doel van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Welzijnsverordening is te voorkomen dat uitvoerrestitutie wordt betaald in strijd met een aantal bepalingen van de Transportverordening, waaronder artikel 6, negende lid, en (bij artikel 5, vierde lid, behorende) bijlage II, punt 8.
3. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of de ernst van de overtreding (gelet op de mogelijke consequenties daarvan voor het dierenwelzijn) in dit geval het terugvorderen van de betaalde restitutie rechtvaardigt. Volgens appellante had verweerder om drie redenen op grond van het evenredigheidsbeginsel moeten afzien van het terugvorderen van deze restitutie. In de eerste plaats was het dierenwelzijn niet in geding, wat blijkt uit het feit dat alle dieren gezond en in goede conditie zijn aangekomen. In de tweede plaats wijst appellante erop dat volgens een eerdere stellingname van verweerder in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het College van 3 februari 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BH2967) tachograafschijven (en GPS-gegevens) niet kunnen bewijzen dat aan de reis- en rusttijden was voldaan. Appellante stelt dat indien de bewijskracht van deze gegevens kennelijk nihil is, het ontbreken daarvan (ook al is dat in strijd met de huidige regelgeving) geen ernstige tekortkoming kan zijn en dus geen reden om de restitutie terug te vorderen. In de derde plaats wijst appellante erop dat de overtreding is begaan door de vervoerder en niet door appellante. Subsidiair meent appellante dat de Welzijnsverordening onverbindend is wegens strijd met het (unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel indien deze verordening verweerder geen ruimte laat om af te zien van het nemen van een sanctie op grond van het evenredigheidsbeginsel. In dat verband verwijst zij naar de conclusie van de advocaat-generaal bij het arrest van het Hof van 17 januari 2008, Viamex Agrar Handels GmbH en ZVK, C-37/06 en C- 58/06, ECLI:EU:C:2008:18, punt 46). 4. Het College stelt vast dat appellante niet betwist dat de tachograafschijven in strijd met het bepaalde in artikel 5, vierde lid, van de Transportverordening, in samenhang bezien met bijlage II, onder 8, aanhef en onder b, van die verordening, en/of de GPS-gegevens in strijd met het bepaalde in artikel 6, negende lid, van de Transportverordening niet drie jaar door de vervoerder zijn bewaard. Evenmin is betwist, zo heeft appellante ter zitting desgevraagd bevestigd, dat voldoende kenbaar en voorzienbaar is geweest dat de betaling van restitutie (ook) afhankelijk is van naleving van de in deze bepalingen vervatte voorschriften. Het geschil spitst zich toe op beantwoording van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet in acht nemen van deze voorschriften door de vervoerder van appellante leidt tot (verhoogde) terugvordering van de voor de 33 naar Rusland vervoerde dieren betaalde restitutie. Het College overweegt dienaangaande als volgt.