Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat verweerder zich mocht baseren op de diergeneeskundige verklaring en de foto’s. In de eerste plaats is de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat alleen een inspecteur medewerker toezicht en niet een dierenarts de post mortem-keuring van het karkas heeft gedaan. De verklaring van de post mortem-dierenarts is slechts gebaseerd op de foto’s van het karkas, hij heeft het karkas niet zelf geïnspecteerd. In de tweede plaats had, wanneer het varken een ernstige open wond had, dit bij de ante mortem-keuring door de diverse aanwezigen opgemerkt moeten worden. Zij wijst hiervoor op verklaringen van de veehouder, de dierenarts van de veehouder en de chauffeur, alsook op de verschillende belangen die bestaan om de ante mortem-keuring zorgvuldig uit te voeren. De rechtbank motiveert ook niet waarom zij volledig voorbijgaat aan de beoordelingen van de veehouder, de dierenarts van de veehouder, de chauffeur en de stalmeester. In tegenstelling tot de toezichthouders hebben deze personen het varken wel levend gezien. In de derde plaats is appellante de mogelijkheid van tegenonderzoek ontnomen aangezien het karkas in opdracht van de inspecteur medewerker toezicht is afgevoerd ter destructie.
4. Appellante heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank in haar beoordeling ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat uit navraag bij de dierenarts die de ante mortem-keuring heeft verricht blijkt dat deze de verwonding over het hoofd heeft gezien. De rechtbank had deze verklaring buiten beschouwing moeten laten omdat, verweerder deze uitlating pas ter zitting heeft gedaan, de uitlating niet is onderbouwd en zeer twijfelachtig is. De rechtbank had moeten uitgaan van de ante mortem-keuring, omdat het varken daarbij levend is gezien door de keuringsarts en deze aansluit bij de andere verklaringen.
5. Appellante heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank blijkens rechtsoverweging 4.3.3 van de uitspraak het verweer van appellante onvoldoende heeft begrepen. De rechtbank lijkt het verweer van appellante te hebben opgevat als dat appellante heeft bepleit dat voor aanvang van het transport in het geheel geen wonden en ontstekingsproces aanwezig waren in de achterpoten van het varken. Dit heeft appellante niet gesteld. Appellante heeft aangevoerd dat voor aanvang van het transport geen sprake is geweest van open dan wel zichtbare wonden, althans dat dat niet wordt aangetoond in de diergeneeskundige verklaring. Appellante betwist dat de diergeneeskundige verklaring uitgebreid gemotiveerd is. In de diergeneeskundige verklaring wordt niet onderzocht en ook niet gemotiveerd waarom het levende varken tijdens de ante mortem-keuring geheel is goed gekeurd en zelfs in categorie 1 is geplaatst van werkinstructie Selectie landbouwhuisdieren bij de keuring voor het slachten. Ook wordt niet onderzocht of er mogelijke redenen zijn waardoor de wonden niet open en niet zichtbaar waren voor aanvang van het transport en tijdens de ante mortem-keuring. Dit onderzoek was noodzakelijk om met zekerheid vast te stellen dat het varken voor aanvang van het transport ernstige open wonden had zoals genoemd in Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 2, onder b, van de Transportverordening. Voorts betrekt de rechtbank de verklaring van de dierenarts van de NVWA in haar beoordeling, waarin deze uitlegt dat het weefsel en de staat van de pezen zodanig zijn dat de wonden niet tijdens het slachtproces zijn ontstaan. Dit gaat echter voorbij aan de stellingen van appellante dat de wonden afgedekt waren met mest of ander materiaal. Dit is zeer aannemelijk, omdat geen van de personen die het varken levend hebben gezien en gecontroleerd de wonden hebben opgemerkt.
6. Over deze beroepsgronden overweegt het College als volgt.
7. Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank terecht als uitgangpunt genomen dat een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar weegt en dat hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist mag worden gehouden indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport. Evenzeer heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de diergeneeskundige verklaring onjuist is en dat evenmin grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet uitsluitend op de bevindingen van de diergeneeskundige verklaring en de foto’s mocht baseren. Blijkens de diergeneeskundige verklaring heeft toezichthouder 2, werkzaam als toezichthoudend dierenarts, verklaard dat hij op de foto’s van het karkas van het varken heeft gezien dat het karkas aan beide achteronderpoten grote genecrotiseerde open wonden had en dat hij op grond van zijn deskundigheid als dierenarts mag concluderen dat deze wonden niet vers zijn en ruim voor het transport zijn ontstaan en dat deze open wonden het dier extra lijden hebben veroorzaakt tijdens het vervoer. Appellante heeft enkel gesteld dat deze dierenarts dit niet slechts op basis van foto’s heeft kunnen concluderen, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd, zodat het College reeds om die reden aan die stelling voorbij gaat. Anders dan appellante heeft aangevoerd, blijkt uit de diergeneeskundige verklaring dat sprake is geweest van open wonden, dat deze wonden voor het transport zijn ontstaan en dat deze wonden het varken extra lijden hebben veroorzaakt tijdens het vervoer, zodat appellante in strijd met artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007, in samenhang gelezen met artikel 3 en artikel 6, derde lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, onder b, van de Transportverordening het varken heeft vervoerd.
8. Dat de wonden voorafgaand aan de slacht van het varken door de door appellante genoemde personen, onder wie de dierenarts die de ante mortem-keuring heeft verricht, niet zijn opgemerkt en dat het varken bij de ante mortem-keuring niet is afgekeurd en zelfs in categorie 1 is geplaatst, doet aan het voorgaande niet af, omdat niet kan worden uitgesloten dat de wonden door die personen over het hoofd zijn gezien. In dit verband is van belang dat appellante zelf ook heeft aangegeven dat de kans aanwezig was dat de wonden waren afgedekt met mest of ander materiaal en dat, zoals ter zitting van het College door partijen is toegelicht, de controle van de varkens bij de slachterij niet per individueel varken plaatsvindt, maar groepsgewijs. Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft het varken ook anderszins niet de aandacht hoeven trekken, omdat, zoals de dierenarts van verweerder ter zitting van het College heeft verklaard, een gewond varken niet per se hoeft te gillen van de pijn en steunend op andere varkens naar binnen kan zijn gelopen. Dat de door appellante genoemde personen het varken levend hebben gezien in tegenstelling tot de toezichthouders die (foto’s van) het varken na de slacht hebben beoordeeld, betekent niet dat de rechtbank had moeten uitgaan van de ante mortem-keuring. Aangezien voorts vast staat dat sprake is geweest van open wonden en dat deze wonden al voor het transport zijn ontstaan, moet de dierenarts die de ante
mortem-keuring heeft verricht de wonden wel over het hoofd hebben gezien, zodat aan de verklaring van verweerder ter zitting van de rechtbank dat die dierenarts dit ook heeft verklaard geen verdere betekenis toekomt. Voor zover appellante betoogt dat de open wonden niet zichtbaar waren en haar om die reden geen verwijt kan worden gemaakt, moet worden geoordeeld dat dit betoog ziet op de verwijtbaarheid waarover het College hierna zal oordelen en niet afdoet aan de conclusie dat appellante in strijd in strijd met artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007, in samenhang gelezen met artikel 3 en artikel 6, derde lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, onder b, van de Transportverordening het varken heeft vervoerd.
9. Naar het oordeel van het College is appellante niet de mogelijkheid van tegenonderzoek onthouden, nu ook appellante de gelegenheid had een dierenarts in te schakelen. Deze dierenarts had, evenals de toezichthouder 2, werkzaam als toezichthoudend dierenarts, heeft gedaan, de wonden op basis van de foto’s kunnen beoordelen dan wel kunnen verklaren dat de conclusies van die toezichthouder niet op basis van deze foto’s hadden kunnen worden getrokken. Appellante heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
10. Deze beroepsgronden falen derhalve.
11. De beroepsgronden van appellante, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op de afwezigheid van verwijtbaarheid niet slaagt en dat de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding, falen evenzeer. Appellante is – kort gezegd – als vervoerder ervoor verantwoordelijk dat dieren in overeenstemming met de Transportverordening worden vervoerd. Dat appellante de open wonden niet heeft gezien omdat de kans aanwezig was dat de wonden waren afgedekt met mest of ander materiaal, komt voor haar rekening en risico en doet niet af aan de verwijtbaarheid van appellante. De aanname van appellante dat het vervoer geen extra lijden heeft veroorzaakt bij het varken, strookt niet met de conclusie in de diergeneeskundige verklaring dat de wonden het varken extra lijden hebben veroorzaakt tijdens het vervoer. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de opgelegde boete niet evenredig is.
12. De beroepsgrond van appellante, inhoudende dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard, heeft geen zelfstandige betekenis en faalt, gezien het voorgaande, eveneens.
13. Het hoger beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.