Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2015 in de zaak tussen
M.M.I. LTD, te Londen,
Knighthood Services(UK) Limited, te Londen,
het Productschap Tuinbouw, thans de minister van Economische Zaken,
Procesverloop
Overwegingen
22 oktober 2013 zijn de aanvragen van appellanten om restitutie van vakheffing opnieuw onderzocht. Dit onderzoek heeft feiten en omstandigheden opgeleverd op grond waarvan geconcludeerd is dat er geen recht bestaat op restitutie. Het gaat onder meer om informatie die de curator van het failliete SBC en de Stichting Derdengelden na toestemming van de rechter-commissaris heeft vrij gegeven. Deze informatie was ondergebracht bij bureau Fomab, dat de curator heeft ondersteund bij de afwikkeling van het faillissement van SBC en de daaraan verbonden stichting. Fomab heeft in opdracht van verweerder een rapportage opgesteld die aan de bestreden besluiten is gehecht en waarop verweerder zijn huidige standpunt baseert. Uit deze rapportage komt volgens verweerder naar voren dat appellanten de betaalwijze van SBC opzettelijk hebben gefrustreerd. Appellanten, althans de beneficial owner van appellanten [naam 2] (die volgens verweerder in de betreffende periode ook beneficial owner was van tal van andere vaak buitenlandse ondernemingen), hebben middels allerlei constructies de prijs opgedreven, waardoor het bij de uitbetalingen die verband hielden met transacties van bloembollen om uitzonderlijk hoge bedragen ging. De betalingen na de valutadatum van 31 oktober 2003, uitgekeerd op of omstreeks 12 november 2003, zijn het resultaat van samenspanning tussen [naam 2], SBC en de Stichting Derdengelden (meer in het bijzonder [naam 3], een van de bestuurders van SBC) en zijn in strijd met de reglementen uitgekeerd terwijl nog (grote) schulden van [naam 2], althans aan hem gelieerde bedrijven, aan SBC open stonden. De schulden werden veroorzaakt doordat de laatste koper (een aan [naam 2] gelieerd bedrijf) in een reeks van doorverkopen de koopprijs niet voldeed. Door achteraf te ontkennen dat er koopovereenkomsten tot stand waren gekomen (die [naam 3] van SBC had gefingeerd) bleven deze schulden onbetaald. Er was dus sprake van verkopen die niet werden gedekt door een koop. Dit alles maakte deel uit van een vooropgezet plan, waarbij niet alleen werd samengewerkt tussen de aan [naam 2] gelieerde bedrijven, maar ook werd samengespannen met [naam 3]. De kredietlimieten die moesten tegengaan dat werd gekocht door partijen die geen positief saldo hadden, werden door SBC tegen de regels in verhoogd, waardoor meer orders konden worden geplaatst dan volgens de regels was toegestaan. In de rapportage van Fomab zijn onder meer mails van [naam 2] en [naam 3] opgenomen waaruit volgens verweerder blijkt dat er sprake was van kunstmatige prijsopdrijving en van het bij voorrang tegen de reglementen in laten uitbetalen aan appellanten. Deze gang van zaken heeft er voor gezorgd dat SBC, direct na de uitbetalingen op of rond 12 november 2013, niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015
.