De stelling dat voor een (groot) aantal transacties geldt dat partijen ‘groen te velde’ zijn verhandeld, baseert verweerder op de bij die transacties gehanteerde teeltovereenkomsten, waaruit zou volgen dat het risico direct op de koper is overgegaan, terwijl er nog niet was geoogst. Appellanten betwisten dat sprake is van verhandeling “groen te velde”.
Naar het oordeel van het College is niet komen vast te staan dat appellanten partijen ‘groen te velde’ hebben verhandeld. De niet op schrift gestelde verklaring van de ex-medewerker van de curator waarop verweerder zich baseert is, zonder aanvullende, ondersteunende bewijsstukken, onvoldoende. Daarbij komt dat de verklaring van de ex-medewerker van de curator zeer algemeen is, geen enkel verifieerbaar detail bevat en niet herleidbaar is tot individuele transacties. Het College gaat daarom voorbij aan het bewijsaanbod van verweerder om deze getuige te horen. De overgelegde teeltovereenkomst heeft geen betrekking op appellanten en vormt daarom evenmin bewijs op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellanten partijen ‘groen te velde’ hebben verhandeld. Verweerder heeft weliswaar gesteld door het verdwijnen van documentatie bij de afwikkeling van het faillissement van SBC in een soort bewijsnood te verkeren, maar dit bewijsprobleem kan verweerder redelijkerwijs niet voor rekening en risico van appellanten laten komen. De afwijzigingsgrond van verweerder faalt dan ook nu de daaraan ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk zijn gemaakt. De desbetreffende resitutieverzoeken zijn dus ten onrechte afgewezen op de grond dat partijen ‘groen te velde’ zijn verhandeld.
5.4. Naar het oordeel van het College vormen de in het faillissement ingediende vorderingen evenmin een grond waarop restitutie geweigerd kon worden. Het College is van oordeel dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de vorderingen die zijn ingediend in het faillissement van SBC dan wel de Stichting Derdengelden zien op koopsommen voor transacties waarop ook de hier in geding zijnde restitutieaanvragen betrekking hebben. Uit de door verweerder overgelegde verklaringen van de curator en de daarbij behorende bijlagen van 30 augustus 2004 blijkt dit niet. Concrete aanwijzingen, laat staan (nieuwe) bewijzen, op grond waarvan moet worden aangenomen dat, in weerwil van de door appellanten overgelegde facturen waarin de ingehouden bedragen aan vakheffing gespecificeerd staan vermeld, er geen vakheffing is ingehouden over uitbetaalde koopsommen, zijn er niet. De verwijzing naar het reglement van SBC is daarvoor ontoereikend. Ook in zoverre treft hetgeen appellanten hebben aangevoerd doel.
5.5. Dat geen recht bestaat op restitutie indien aangekochte bloembollen (plantgoed of leverbaar) niet in hetzelfde verkoopseizoen zijn doorverkocht is op zich niet in geschil. Niet gebleken is echter dat verweerder appellanten de gelegenheid heeft gegeven om, niettegenstaande een expliciet verzoek daartoe tijdens de hoorzitting van 26 maart 2012, voor de transacties waarbij deze afwijzingsgrond speelt, aan te tonen dat aankoop en verkoop wel degelijk in hetzelfde seizoen, zoals in de verordeningen bedoeld, heeft plaatsgevonden, alsmede te reageren op de gegevens waarop verweerder de afwijzingen baseert, welke gegevens kennelijk afwijken van de gegevens van appellanten. In zoverre zijn de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen. Dat verweerder een aantal werkdagen voor de hoorzitting bij brief van 19 maart 2012 transactieoverzichten zou hebben verstrekt aan appellanten is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat na de hoorzitting door de e-mail van verweerder van 6 april 2012 onduidelijkheid is ontstaan over de vraag welke factoren ten aanzien van welke transacties nog zouden worden tegengeworpen.
Het beroep is ook in zoverre gegrond. Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van de geschillen aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht de opdracht te geven het bovenbedoelde gebrek te herstellen en op dit punt een nieuwe beslissing te nemen binnen een termijn van twee maanden na verzending van deze uitspraak, na appellanten sub 1, 2, 5, 6, 7 en 8 de gelegenheid te hebben geboden aan te tonen dat aankoop en verkoop wel degelijk in hetzelfde seizoen, zoals in de verordeningen bedoeld, heeft plaatsgevonden, alsmede te reageren op de gegevens waarop verweerder de afwijzingen baseert
5.6. Voor de beroepszaken van appellanten 1 tot en met 8 afzonderlijk heeft de beoordeling van het College concreet de volgende consequenties.
- Appellante sub 1 (AWB 12/664): De afwijzingsgrond ‘groen te velde’ (voor transacties met een totaalbedrag van €5.276.310,-) houdt geen stand. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De voor deze transacties ingehouden vakheffing moet verweerder alsnog restitueren. Voor zover het betreft de transacties (in totaal €2.354.299,-) waarbij de aankopen volgens verweerder niet plaats vonden in hetzelfde seizoen als de verkopen, moet verweerder appellante in de gelegenheid stellen om op die stelling te reageren en vervolgens een nieuw besluit nemen.
- Appellant sub 2 (AWB 12/665): De afwijzingsgronden ‘groen te velde’ (voor €4.484.425,-) en ‘buiten aanvraagperiode 1’ ( voor €49.800,-) houden geen stand. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De voor deze transacties ingehouden vakheffing moet verweerder alsnog restitueren. Voor zover het betreft de transacties (in totaal €1.257.775,65) waarbij de aankopen volgens verweerder niet plaats vonden in hetzelfde seizoen als de verkopen, moet verweerder appellant in de gelegenheid stellen te reageren en vervolgens een nieuw besluit nemen.
- Appellant sub 3 (AWB 12/673): De afwijzingsgronden ‘groen te velde’ en ‘buiten periode 1’ (voor samen €35.250,88) houden geen stand. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Het College ziet in deze beroepszaak aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat over alle transacties de ingehouden vakheffing moet worden gerestitueerd.
- Appellant sub 4 (AWB 12/693): De door appellant ingediende vordering in het faillissement van SBC is geen grond voor weigering van restitutie. De (subsidiaire) afwijzingsgrond ‘groen te velde’ (voor €10.592.451,-) houdt geen stand. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Het College ziet in deze beroepszaak aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat over alle transacties de ingehouden vakheffing (totaalbedrag €341.645,12) moet worden gerestitueerd.
- Appellant sub 5 (AWB 12/709): De afwijzingsgronden ‘groen te velde’ (voor €946.800,-) en ‘buiten periode 1’ (voor €100.720,-) houden geen stand. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd. De voor deze transacties ingehouden vakheffing moet worden gerestitueerd. Voor zover het transacties betreft (in totaal(€127.171,75) waarbij de aankopen volgens verweerder niet plaats vonden in hetzelfde seizoen als de verkopen, moet verweerder appellant in de gelegenheid stellen te reageren en vervolgens een nieuw besluit nemen.
- Appellant sub 6 (AWB 12/710): De door appellant ingediende vordering in het faillissement van SBC is geen grond voor weigering van restitutie. De (subsidiaire) afwijzingsgronden ‘groen te velde’ (voor in totaal €2.729.906,39) en ‘buiten periode 1’ (voor €260.820,40) houden geen stand. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd. De voor die transacties ingehouden vakheffing moet worden gerestitueerd. Voor zover het transacties betreft (in totaal €1.444.374,68) waarbij de aankopen volgens verweerder niet plaats vonden in hetzelfde seizoen als de verkopen, moet verweerder appellant in de gelegenheid stellen te reageren en vervolgens een nieuw besluit nemen.
- Appellanten sub 7 (AWB 12/720): De door appellanten ingediende vordering in het faillissement van SBC is geen grond voor weigering van restitutie. De (subsidiaire) afwijzingsgronden ‘groen te velde’ (voor €4.911.675,50) en ‘buiten periode 1’ (voor €1.080.000,--) houden geen stand. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd. De voor die transacties ingehouden vakheffing moet worden gerestitueerd. Voor zover het transacties betreft (in totaal €233.926,76) waarbij de aankopen volgens verweerder niet plaats vonden in hetzelfde seizoen als de verkopen, moet verweerder appellanten in de gelegenheid stellen te reageren. Verweerder zal appellanten daarbij tevens in de gelegenheid moeten stellen te reageren op het voor het eerst in het verweerschrift ingenomen standpunt dat voor een deel van de transacties (€250.000,--) sprake is van eigen teelt, omdat er een verschil is tussen de hoeveelheid bloembollen die is ingekocht en de hoeveelheid die is doorverkocht. Vervolgens moet verweerder een nieuw besluit nemen.
- Appellant sub 8 (AWB 12/733): De afwijzingsgrond ‘buiten periode 1’ (voor €3.960.268,--) houdt geen stand. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De voor die transacties ingehouden vakheffing moet worden gerestitueerd. Voor zover het transacties betreft (in totaal €484.762,92) waarbij de aankopen volgens verweerder niet plaats vonden in hetzelfde seizoen als de verkopen, moet verweerder appellant in de gelegenheid stellen te reageren en vervolgens een nieuw besluit nemen.
5.7. Ten aanzien van appellanten 9 en 10 zal het College het onderzoek heropenen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Bij het verzoek dat door appellanten is ingediend bij het Engelse ‘Court of Justice’ tot ‘restoration’ van de beide rechtspersonen is de verklaring gevoegd dat P in het ‘Registrar of Companies’ voor England & Wales ingeschreven stond van 1996 tot februari 2008. Ten aanzien van appellante 10 is niet in geschil dat zij in het ‘Registrar of Companies’ ingeschreven heeft gestaan. Nu het er voorlopig voor moet worden gehouden dat appellanten ten tijde van transacties waarvoor vakheffing is ingehouden en de indiening van de aanvraag om restitutie bestaande rechtspersonen waren, ‘restoration’ blijkbaar tot de mogelijkheden behoort en inmiddels het verzoek van appellanten is binnengekomen het onderzoek in deze zaak te heropenen gelet op de uitspraak van het “Court of Justice” ziet het College aanleiding het onderzoek te heropenen en appellanten in de gelegenheid te stellen de nadere onderbouwing te leveren van het standpunt dat “restoration” met zich brengt dat de rechtspersoon geacht wordt ook in de periode na de uitschrijving geacht wordt te hebben bestaan.
5.8. Het College zal het verloop van de procedure verder bepalen op de wijze zoals in het dictum van deze uitspraak is aangegeven. In de einduitspraak zal te zijner tijd tevens worden beslist over de proceskosten, de vergoeding van wettelijke rente en de vergoeding van het door appellanten betaalde griffierecht.