ECLI:NL:CBB:2014:473

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
AWB 13/8
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bedrijfstoeslag 2012

In deze zaak heeft appellant, een agrariër, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de staatssecretaris van Economische Zaken met betrekking tot de bedrijfstoeslag voor het jaar 2012. Het primaire besluit, genomen op 12 december 2012, stelde de bedrijfstoeslag van appellant vast op € 568,78, gebaseerd op de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had een oppervlakte van 1.49 hectare opgegeven, maar de staatssecretaris ging uit van 1.32 hectare als definitieve oppervlakte voor de toekenning van de toeslagrechten. Appellant stelde dat hij belang had bij de beoordeling van het primaire besluit, omdat de vaststelling van de perceelsoppervlakte gevolgen kon hebben voor zijn mestplaatsingsruimte en toekomstige toeslagrechten.

De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang zou hebben bij de beoordeling van het primaire besluit, aangezien zijn toeslagrechten volledig waren benut. Appellant voerde aan dat er geen perceelsoppervlakte was vastgesteld en dat er een veldinspectie moest plaatsvinden om duidelijkheid te krijgen over de perceelsoppervlakten. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat, volgens vaste jurisprudentie, indien voldoende oppervlakte is geconstateerd voor de volledige uitbetaling van de toeslagrechten, de landbouwer geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het besluit over de toekenning van de bedrijfstoeslag.

Het College concludeerde dat appellant geen belang had bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen het primaire besluit, omdat de uitkomst daarvan niet zou leiden tot een hogere bedrijfstoeslag. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 december 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 13/8
5101
uitspraak van de meervoudige/enkelvoudige kamer van 9 december 2014 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2012 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Bij besluit van 21 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met het formulier “Gecombineerde opgave 2012” heeft appellant om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht, en hiervoor een totale oppervlakte van 1.49 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 212 vastgesteld. Het aan appellant toegekende bedrag is € 568,78. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 1.32 beschikbare toeslagrechten en een definitieve oppervlakte van 1.32 hectare. De toeslagrechten van appellant zijn hiermee volledig benut.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft overwogen dat appellant geen belang heeft bij de beoordeling van het primaire besluit , nu zijn toeslagrechten volledig zijn benut.
3. Appellant voert aan dat verweerder voor het jaar 2012 geen perceelsoppervlakte heeft vastgesteld en enkel heeft meegedeeld dat appellant voldoende oppervlakte had voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. Verweerder zou de percelen nadien nog wel gaan beoordelen, maar verweerder heeft daarbij aangekondigd dat tegen de uitkomst daarvan geen bezwaar mogelijk is. Appellant stelt zich op het standpunt dat, nu verweerder sinds 2007 steeds andere perceelsoppervlakten vaststelt, er een veldinspectie plaats moet vinden om duidelijkheid te krijgen over deze oppervlakten. Hij wijst hierbij op de beroepsprocedures over de aan hem toegekende bedrijfstoeslag over de jaren 2009 en 2011, waarin hij de door verweerder geconstateerde perceelsoppervlakte ook ter discussie heeft gesteld
Hoewel voor de uitbetaling van de bedrijfstoeslag over 2012 de perceelsregistratie in dit jaar geen gevolgen heeft, omdat hij voldoende beteelbare oppervlakte bezit om de toeslagrechten volledig te benutten, stelt appellant dat hij wel degelijk belang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen het primaire besluit. De vaststelling van de beteelbare oppervlakte kan immers gevolgen hebben voor de mestplaatsingsruimte op het bedrijf en op een toekomstig Gemeenschappelijk Landbouw Beleid.
4. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van 17 september 2013, ECLI:NL:CBB:2013:168) geldt dat, indien voldoende oppervlakte is geconstateerd om de volledige uitbetaling van de toeslagrechten te verzekeren, de landbouwer geen procesbelang meer heeft bij beoordeling van een besluit over de toekenning van bedrijfstoeslag, omdat de uitkomst daarvan niet kan leiden tot een hogere bedrijfstoeslag.
Het College stelt vast dat aan appellant bij het primaire besluit het totale bedrag aan toeslagrechten is uitgekeerd op basis van een daarbij definitief geconstateerde oppervlakte van 1.32 hectare. De door appellant beoogde vergroting van de perceelsoppervlakte zou daaraan niets kunnen toevoegen. Het feit dat bij het primaire besluit geen overzicht met perceelsgegevens is gevoegd kan hieraan niet afdoen. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat appellant geen belang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen het primaire besluit. Niet ontkend kan worden dat appellant een belang heeft bij de uitkomst van de discussie over de door verweerder niet als landbouwgrond aangemerkte perceelsoppervlakte – bijvoorbeeld voor de meststoffenwetgeving – maar dat belang is onvoldoende is om (proces)belang aan te nemen bij het bezwaar tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag.
Verweerder heeft dan ook het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard .
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher in aanwezigheid van mr. L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.
w.g. S.C. Stuldreher w.g L.C. Bannink